ECLI:NL:GHARL:2021:7665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
200.290.936
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over de kinderen en verzoek benoeming deskundige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.V. Paniagua, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 november 2020 aangevochten, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen, die sinds 24 juli 2017 onder toezicht staan en in pleeggezinnen wonen, hebben een onveilige hechting met hun moeder, wat de rechtbank en het hof tot de conclusie bracht dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat is om adequaat in te spelen op de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en dat de huidige situatie in de pleeggezinnen het beste is voor hun ontwikkeling. De moeder had verzocht om de benoeming van een deskundige, maar het hof wees dit verzoek af, omdat het belang van de kinderen voorop staat en er geen aanleiding was voor een nieuw onderzoek. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.936
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374051)
beschikking van 10 augustus 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Schiedam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Tiel,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders1],
de pleegouders van [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ,
en
[de pleegouders2],
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 9 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 februari 2021;
  • de brief met bijlagen van 25 maart 2021 van de GI, en
  • het journaalbericht van mr. Paniagua van 20 april 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2021 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam1] namens de raad, en
  • [naam2] en [naam3] namens de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
  • [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), [in] 2010 te [plaats1] ,
  • [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), [in] 2013 te [plaats1] ,
  • [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), [in] 2015 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige4] (verder: [de minderjarige4] ), [in] 2018 te [woonplaats1] .
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als “de kinderen”.
De moeder oefent het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen staan sinds 24 juli 2017 onder toezicht en wonen in een pleeggezin. Zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn laatstelijk verlengd bij beschikking van 22 juli 2020 tot 24 juli 2021.
Bij beschikking van 4 september 2020 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] verlengd tot 17 september 2021.
3.3
De beschikking van 22 juli 2020 is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 16 maart 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de moeder met betrekking tot benoeming van een deskundige ex. artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe te wijzen en een deskundige aan te wijzen, en
- het verzoek van de raad strekkende tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen en benoeming van de GI als voogdes af te wijzen.
4.3
De raad heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezag van de moeder over de kinderen dient te worden beëindigd. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank over en maakt dit tot de zijne. Aanvullend wordt als volgt overwogen.
5.4
De moeder is vanwege haar persoonlijke ontwikkeling en situatie, het gebrek aan opvoedkundige vaardigheden, zelfinzicht en leerbaarheid onvoldoende in staat gebleken adequaat in te spelen op de zeer specifieke ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Daar komt bij dat de gehechtheidsrelatie tussen alle vier de kinderen en hun moeder onveilig is. Doordat het de moeder niet lukt zich structureel aan de omgangsmomenten met de kinderen te houden, is zij een onvoorspelbare en onveilige ouder voor de kinderen. Tot op heden is het de moeder, ondanks de ondersteuning, niet gelukt hierin verandering te brengen.
5.5
Uit het onderzoek door NIKA van april 2020 komen signalen van onveilige hechting naar voren.
Gebleken is dat [de minderjarige1] vanuit overleving afstemt op zijn moeder. Hij laat vermijding zien, laat zich niet door haar troosten en doet alsof hij nergens last van heeft. Hij gaat uit contact of pakt controle door zelfbepalend of grensoverschrijdend gedrag te vertonen. Hij heeft geleerd dat hij niet op zijn moeder kan vertrouwen en doet alsof hij haar niet nodig heeft.
Voor [de minderjarige2] is de moeder een onvoorspelbare hechtingsfiguur, omdat zij onvoldoende aansluit bij zijn wensen en behoeften. Dit brengt hem in verwarring en maakt hem angstig.
Voor [de minderjarige3] is zij geen hechtingsfiguur. Hij wendt zich van haar af en ervaart dat zij onvoldoende aansluit bij zijn wensen en behoefte. Voor [de minderjarige3] zijn de pleegouders zijn hechtingsfiguren en voor hem zal het zelfs schadelijk zijn als hij van pleegouders gescheiden zou worden.
Ook bij [de minderjarige4] zijn er signalen van een onveilige hechtingsrelatie met de moeder. De moeder mist in de omgang met [de minderjarige4] zijn signalen of interpreteert deze verkeerd, waardoor ze voorbij gaat aan zijn gevoelens en behoeften. In het licht van wat de kinderen nodig hebben, heeft de moeder onvoldoende laten zien tegemoet te kunnen komen aan hun (specifieke) behoeftes.
5.6
De moeder herkent en erkent onvoldoende dat haar eigen belaste voorgeschiedenis en de invloed hiervan op haar huidige persoonlijke ontwikkeling van invloed zijn op de onveilige gehechtheidsrelatie met haar eigen kinderen en haar (opvoed)handelen. Beoordelingen vanuit professionals over haar acht moeder onjuist en onvoldoende onderbouwd. Dit maakt dat zij hier niets mee kan en wil doen. De moeder legt de oorzaken buiten zichzelf en toont weinig zelfinzicht of veranderingsbereidheid. Diverse hulpverleningstrajecten hebben onvoldoende geleid tot stabiliteit in de persoonlijke ontwikkeling van de moeder en in het vergroten van haar opvoedvaardigheden en inzichten. In alle aangeboden hulpverleningstrajecten komt een patroon naar voren dat de moeder moeite heeft zich te houden aan afspraken met instanties, adviezen moeizaam tot niet opvolgt, hulpverlening vroegtijdig beëindigt of de samenwerking moeizaam tot niet aangaat.
Daarnaast zijn er zorgen over de rol van de moeder als ouder. De moeder laat als gevolg van haar eigen onvermogen of onmacht schadelijk oudergedrag zien richting de kinderen. De moeder blijkt niet leerbaar als het gaat om het afleren van verstorend en beangstigend opvoedgedrag. Het lukt de moeder mede daardoor niet te voldoen aan de opvoedingsopgaven (het bieden van sensitieve en responsieve interactie, beschikbaarheid, ruimte en steun) die haar kinderen nodig hebben om zich goed te ontwikkelen.
Daar komt bij dat de moeder niet volledig achter de uithuisplaatsing staat. Zij ervaart geen goede samenwerking met de familie [de pleegouders1] en zij wil zelf weer voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zorgen. Hierdoor blijft zij strijden. Dit levert spanningen op die de kinderen voelen, en dat beïnvloedt het contact tussen haar en de kinderen en de pleegouders op een negatieve manier.
5.7
Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen inmiddels drie jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin van de familie [de pleegouders1] en zijn daar gehecht. [de minderjarige4] woont twee jaar in het huidige pleeggezin van de familie [de pleegouders2] . [de minderjarige4] is gehecht aan zijn pleegouders, die goed inspelen op zijn behoeftes. De kinderen ontwikkelen zich goed in de pleeggezinnen. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de huidige situatie van de kinderen dient te worden gecontinueerd en dat de aanvaardbare termijn voor alle vier de kinderen is verstreken. De stellingen van de moeder zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
5.8
Het hof ziet in het door de moeder gestelde geen aanleiding een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kinderen hebben zekerheid, continuïteit en duidelijkheid nodig. Het is in het belang van de kinderen dat er een einde komt aan de onzekerheid en de strijd van de moeder. Het belang van de kinderen verzet zich dan ook tegen (opnieuw) een onderzoek. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat eerdere onderzoeken voor een deel voortijdig tot een einde zijn gekomen door het gedrag van de moeder althans doordat de moeder niet meewerkte.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 november 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. J.B. de Groot en is op 10 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.