ECLI:NL:GHARL:2021:7655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
21-004449-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling op grond van noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor mishandeling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal heeft gepleit voor bevestiging van het eerdere vonnis. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat hij werd aangevallen met een plank door de aangever, [naam1]. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte, [naam2], als geloofwaardig beoordeeld en vastgesteld dat de aangever niet consistent was in zijn verklaringen. Het hof concludeert dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd geconfronteerd met een wederrechtelijke aanranding. Gezien deze omstandigheden heeft het hof het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de verdachte tegen onterecht strafrechtelijk handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004449-19
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2019 met het parketnummer 18-089466-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B.J. de Pree, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het feit zoals tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 april 2019 te [plaats] , [naam1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, inhoudende het plegen van mishandeling. Verdachte heeft aangever [naam1] geslagen. Uit de verklaringen blijkt dat verdachte, nadat [naam1] met een plank had geslagen en naar beneden is gegaan, ook naar beneden is gegaan en de confrontatie heeft opgezocht met [naam1] . Verdachte heeft zich hierdoor aanvallend opgesteld. Als verdachte, toen [naam1] weg ging, terug was gegaan naar zijn kamer, dan was er niets gebeurd. Echter, verdachte en [naam2] zijn achter [naam1] aan gegaan. Hierdoor kan verdachte geen geslaagd beroep doen op noodweer of noodweerexces, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is namens de verdachte ter terechtzitting verzocht verdachte van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, wegens een geslaagd beroep op noodweer. Daartoe is – kort gezegd – door de raadsman aangevoerd dat uit de verschillende verklaringen in het dossier blijkt dat aangever verdachte heeft aangevallen met een plank. Alleen [naam1] en zijn vriendin verklaren niets over een plank. Toen [naam1] naar beneden was gegaan is verdachte achter hem aangegaan om te kijken of de kust veilig was, zodat verdachte en de personen die bij hem waren naar buiten konden gaan. Vervolgens kwam verdachte aangever een verdieping lager tegen en haalde aangever uit met de plank in de richting van verdachte. Als reactie hierop heeft verdachte een paar stevige klappen uitgedeeld. Dit sluit aan bij wat medeverdachte [naam2] heeft verklaard. [naam2] is de enige die samen met verdachte naar beneden ging, waardoor alleen hij goed kan verklaren wat er beneden is gebeurd. De handelingen van verdachte waren proportioneel, want hij gebruikte zijn vuisten terwijl hij werd aangevallen met een plank. Daarnaast voldoen de handelingen van verdachte ook aan de eisen van subsidiariteit, want de gang was klein en verdachte kon daar niet zo maar weg. Hij heeft niet de confrontatie met [naam1] opgezocht en heeft alleen uit zelfverdediging gehandeld, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt:
Uit het dossier volgt dat er meerdere momenten zijn die van belang zijn. Er is eerst iets voorgevallen op de tweede verdieping van het gebouw. Uit de verklaringen van [naam3] , [naam2] , [naam4] en verdachte volgt dat aangever [naam1] een houten plank vast had en dat aangever daarmee heeft gezwaaid richting verdachte en zijn vrienden [naam2] en [naam4] . Hierbij dient opgemerkt te worden dat [naam3] een vriend is van aangever. Aangever heeft toen hij met de plank uithaalde een deur beschadigd.
Aangever [naam1] is op een gegeven moment naar beneden gegaan richting de kamer van [naam3] . Verdachte en [naam2] zijn hem toen gevolgd. Volgens beiden om te kijken wat er aan de hand was.
Het hof merkt op dat lastig vast te stellen is wat er hierna gebeurd is, omdat de verklaringen uiteen lopen. Aan de ene kant is er een verklaring van aangever [naam1] , die zegt op de eerste verdieping in de kamer van [naam3] flink te zijn toegetakeld door verdachte. Dit wordt bevestigd door het letsel dat aangever aan zijn hoofd had. Aan de andere kant zijn er de verklaringen van verdachte en [naam2] . Zij zeggen naar beneden te zijn gegaan om te kijken wat er aan de hand was en dat op het moment dat zij op de eerste verdieping waren aangever heeft geprobeerd verdachte te slaan met een plank. Hierna zou verdachte uit zelfverdediging hebben teruggeslagen. Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte op essentiële onderdelen overeenkomt met die van [naam2] en dat laatstgenoemde als enige van de getuigen tijdens alle van belang zijnde momenten bij verdachte is geweest. De verklaring van verdachte vindt derhalve belangrijke ondersteuning in de verklaring van [naam2] . Het hof stelt vast dat de verklaring van aangever minder steun vindt in het dossier. Wat betreft de verklaring van aangever valt ook op dat aangever niets zegt over een plank, terwijl hij volgens meerdere getuigen een plank in handen heeft gehad. Het hof zal derhalve de verklaringen van verdachte en [naam2] volgen.
Het hof acht gezien de verklaringen van verdachte en [naam2] aannemelijk dat verdachte handelde uit noodweer. Uit het dossier volgt dat toen verdachte naar de eerste verdieping liep hij werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lichaam, waardoor verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Het handelen van verdachte acht het hof proportioneel in verhouding tot de hiervoor genoemde aanranding. Daarnaast voldoen de handelingen van verdachte ook aan de eisen van subsidiariteit, want de gang was klein en verdachte kon daar niet zo maar weg.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 5 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.