In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal vrijspraak heeft gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren voor opzet- of schuldheling. De rol van de verdachte in de zaak was onduidelijk, en er ontbrak cruciaal bewijs van medeverdachten. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was aan het feit dat de schade zou hebben veroorzaakt. Ook zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat deze gebaseerd waren op de veronderstelling dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit.