ECLI:NL:GHARL:2021:7653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
21-004047-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk bezit en vervoer van hennep en hasjiesj met verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid hennep en hasjiesj, alsook voor het opzettelijk niet voldoen aan een vordering tot uitlevering van verdovende middelen. De feiten vonden plaats op 15 juli 2020 en 9 september 2020, waarbij de verdachte werd aangehouden door verbalisanten van de politie. Tijdens de controles werden aanzienlijke hoeveelheden softdrugs aangetroffen, evenals contant geld. Het hof oordeelde dat de vordering tot uitlevering van drugs niet in strijd was met het nemo-teneturbeginsel, en verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de buddyseat van de scooter. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en de verbeurdverklaring van de snorfiets en een geldbedrag van € 730,25. Het hof gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen softdrugs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004047-20
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 22 oktober 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-184806-20 en 16-228047-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten met het parketnummer 16-184806-20 en het tenlastegelegde feit met het parketnummer 16-228047-20 tot een taakstraf van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • verbeurdverklaring van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: een snorfiets en een geldbedrag van € 730,25,-;
  • onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen drugs.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. van Faassen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht:
- de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten met het parketnummer 16-184806-20 en het tenlastegelegde feit met het parketnummer 16-228047-20 veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest;
- de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een snorfiets en een geldbedrag van
€ 730,25,- verbeurdverklaard;
- de inbeslaggenomen drugs onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-184806-20:
1.
hij op of omstreeks 15 juli 2020 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 177,20 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 119,10 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 15 juli 2020 te [plaats] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 9 van de Opiumwet, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant1] , hoofdagent van politie eenheid Midden-Nederland, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd tot uitlevering van alle verdovende middelen, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak met parketnummer 16-228047-20 (gevoegd):
hij op of omstreeks 9 september 2020 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 99,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of een hoeveelheid van ongeveer 68 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer 16-184806-20:
Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hasjiesj en hennep. Tevens wordt verdachte onder 2 verweten dat hij opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of vordering tot uitlevering van alle verdovende middelen gegeven door een opsporingsambtenaar. Verdachte heeft de beide tenlastegelegde feiten bekend.
De verdediging heeft op de terechtzitting van het hof het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegd feit. Ter onderbouwing heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het bevel of de vordering tot uitlevering van de verdovende middelen in strijd was met het nemo-teneturbeginsel. Gelet op de strekking van artikel 9 Opiumwet zou dit artikel niet bedoeld zijn voor deze situaties.
Het hof stelt de volgende feiten vast. [1]
Op 15 juli 2020 werd verdachte in [plaats] door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] staande gehouden vanwege een controle. Verdachte zat op dat moment op een scooter. Nadat verbalisant [verbalisant1] om zijn rij- en kentekenbewijs vroeg rook hij een hevige henneplucht. Daarna zag verbalisant [verbalisant1] dat toen verdachte zijn rijbewijs uit een zwart schoudertasje wilde halen er een gripzakje uit dat tasje stak. Verbalisant deed vervolgens een vordering tot uitlevering van alle verdovende middelen. Verdachte gaf verbalisant drie gripzakjes. Een kwam uit zijn schoudertasje en de ander uit zijn rechter jaszak. Verbalisant zag niet waar het derde zakje vandaan kwam. Wel zagen verbalisanten dat de hoeveelheid meer dan een gebruikershoeveelheid was. Verbalisant vroeg verdachte vervolgens of dat alles was en zei hem dat het niet naleven van een bevel of vordering een strafbaar feit is. Verdachte gaf aan niets meer bij zich te hebben. Hierop heeft verbalisant voor de tweede keer een vordering tot uitlevering gedaan. Verbalisanten hebben vervolgens zijn scooter en schoudertasje gecontroleerd. In de buddyseat van de scooter werd door verbalisant [verbalisant2] een envelop met daarin een stapel briefgeld aangetroffen. Verdachte gaf aan dat dit een bedrag van € 1.300,- moest zijn. Verbalisant [verbalisant2] rook in een van de twee grote lege ziplock zakken een henneplucht, maar hij zag hier geen resten in. Verbalisant [verbalisant1] rook een henneplucht bij de voetkappen en deze geur was het hevigst bij het beenschort. Tijdens de fouillering op grond van de Opiumwet trof verbalisant [verbalisant2] een groot geldbedrag aan bij verdachte. Verdachte gaf aan dat dit ongeveer € 400,- moest zijn. Verdachte werd gezien deze bevindingen aangehouden ter zake van bezit van softdrugs. Verdachte had een bedrag van € 1.725,60,- bij zich. De verbalisanten hebben de drugs en het geld in beslag genomen. [2] Verbalisant [verbalisant3] heeft de scooter samen met collega [verbalisant4] naar het politiebureau vervoerd. Daar heeft hij de scooter onderzocht op de aanwezigheid van verdovende middelen. De scooter had een beenkleed en in de opening aan de voorzijde van het beenkleed werden veel gripzakjes gevonden. Deze zijn in beslag genomen. [3] Uit later onderzoek verricht door verbalisanten [verbalisant5] en [verbalisant6] bleek dat het ging om 119,10 gram hennep en 177,20 gram hasjiesj. [4]
Het hof overweegt als volgt.
Wat betreft het nemo-teneturbeginsel overweegt het hof het volgende. Anders dan in artikel 96a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering staat er in artikel 9 lid 3 Opiumwet niet dat de vordering tot uitlevering niet aan de verdachte gegeven mag worden. Wel moet bij het doen van een vordering tot uitlevering sprake zijn van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit uit de Opiumwet. Daarbij is bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot inbeslagneming voldoende dat er sprake is van een redelijke verdenking van de aanwezigheid van Opiumwetmiddelen.
Uit de feitenvaststelling volgt dat de verbalisant een gripzakje uit het schoudertasje zag steken. Daarvoor rook hij een hevige henneplucht. De verbalisant deed daarna een vordering tot uitlevering van alle verdovende middelen waarop de verdachte hem drie gripzakjes gaf. De verbalisanten zagen dat dit meer was dan de gebruikershoeveelheid. Verbalisant vroeg aan verdachte of dit alles was waarna hij aangaf niets meer te hebben. Hierop heeft verbalisant wederom een vordering tot uitlevering gedaan. Het hof ziet in het voorgaande voldoende aanleiding tot het doen van de vorderingen tot uitlevering van alle verdovende middelen. De verdachte heeft hier niet aan voldaan en dat maakt hem strafbaar.
Het hof is van oordeel dat de agenten niet in strijd hebben gehandeld met het nemo-teneturbeginsel, omdat zij op grond van artikel 9 lid 3 Opiumwet bevoegd waren tot het vorderen van uitlevering. Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit wordt verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juli 2020 in [plaats] niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering van een opsporingsambtenaar tot uitlevering van alle verdovende middelen.
Nu verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft bekend en zich in het dossier voldoende overige ondersteunende bewijsmiddelen bevinden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juli 2020 in [plaats] opzettelijk een handelshoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Parketnummer 16-228047-20:
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren dan wel (opzettelijk) aanwezig hebben van een hoeveelheid hasjiesj en hennep. Verdachte heeft dit feit ontkend. Hij heeft op vordering van de verbalisant een zakje met hennep en drie zakjes met hasjiesj overhandigd, maar van de drugs in de buddyseat van de scooter wist hij niets af.
De verdediging heeft op de terechtzitting van het hof het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Ter onderbouwing heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de scooter van een vriend van verdachte was en niet van verdachte zelf. De verdachte had daarom geen wetenschap van de drugs in de buddyseat. De geur van softdrugs die de verbalisant rook kwam van de vier zakjes die verdachte aan de agent had gegeven. Wanneer drugs uit kleding wordt gehaald, dan blijft de lucht in de kleding hangen. Verdachte rook vermoedelijk alleen zichzelf en daarom wist hij niet dat er softdrugs onder de buddyseat zat. De buddyseat van een scooter is luchtdicht afgesloten en daardoor kan er geen lucht of geur uit komen. De verbalisant kan dus deze softdrugs niet hebben geroken, aldus raadsman. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat de gevonden hoeveelheid drugs onder de buddyseat niet van hem was en dat zijn toenmalige vriend van wie de scooter was tegen hem heeft gezegd dat hij ook niet van deze drugs afwist. Het bij verdachte aangetroffen geldbedrag zou hij hebben gespaard en is niet afkomstig van drugsverkoop. Als bewijs hiervoor zijn in eerste aanleg bij de politierechter bankafschriften overhandigd.
Het hof stelt de volgende feiten vast. [5]
Op 9 september 2020 kwam verbalisant [verbalisant1] verdachte in [plaats] tegen. Volgens verbalisant reed verdachte op dat moment beduidend harder dan een andere scooter die verdachte passeerde. Hierop heeft verbalisant verdachte stilgehouden. Nadat verdachte zijn rijbewijs gaf rook verbalisant een penetrante henneplucht van de kant van de scooter. Verbalisant herkende de naam als die van een persoon die hij in juli 2020 heeft aangehouden voor bezit van softdrugs en niet voldoen aan een bevel of een vordering op grond van artikel 9 lid 3 Opiumwet. Verbalisant vroeg verdachte of hij drugs bij zich had en hij antwoordde hier bevestigend op. Daaropvolgend heeft verbalisant de uitlevering gevorderd van alle drugs die verdachte met zich mee voert. Hij kreeg één zakje wiet en drie zakjes hasjiesj van verdachte.
Verbalisant bleef bij verdachte een hevige henneplucht ruiken. Hierop heeft verbalisant nogmaals gevorderd om alle drugs die hij met zich mee voerde aan hem over te leveren. Verdachte gaf aan dat dat de scooter niet van hem was. Verbalisant [verbalisant7] heeft de scooter onderzocht en vond in de buddyseat een rugtas met daarin een Albert Heijn plastic tas met hierin meerdere kleine zakjes waar vermoedelijk hasjiesj en wiet in zat. Dit nam hij in beslag. Verbalisant [verbalisant1] trof in het zijvak van het tasje dat verdachte bij zich droeg een grote hoeveelheid briefgeld aan. Verdachte werd aangehouden vanwege het bezit dan wel dealen van softdrugs en het niet voldoen aan een bevel of vordering conform artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De vier zakjes die verdachte aan verbalisant gaf wogen 11,2 gram en het geldbedrag dat verdachte bij zich had was € 730,25. [6]
Uit later onderzoek verricht door verbalisant [verbalisant8] blijkt dat het ging om:
  • Hasjiesj, 3 zakjes, 7,46 gram,
  • Hennep, 1 zakje, 1,84 gram,
  • Hennep, 9 zakjes, 21,47 gram,
  • Hennep, 9 zakjes, 44,69 gram,
  • Hasjiesj, 13 zakjes, 65,30 gram,
  • Hasjiesj, 11 zakjes, 26,94 gram.
Het hof overweegt als volgt.
In de buddyseat van de scooter waar verdachte op 9 september 2020 op reed is een forse hoeveelheid softdrugs aangetroffen. In zijn algemeenheid kan, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt worden genomen, dat de bestuurder van een scooter weet wat zich in de buddyseat bevindt en dat de goederen in de buddyseat zich in zijn machtssfeer bevinden. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat daar in het onderhavige geval niet vanuit kan worden gegaan, is het hof niet gebleken.
De verklaring van verdachte dat hij op de scooter van een ander reed, dat hij de scooter had geleend en dat de eigenaar van de scooter niet wist van de hoeveelheid drugs die zich in de buddyseat bevond en dat verdachte daar ook niets van wist, acht het hof volstrekt onaannemelijk. De hoeveelheid softdrugs die in de buddyseat is aangetroffen vertegenwoordigt immers een forse waarde. Dat iemand een scooter met een dergelijke hoeveelheid drugs meegeeft aan een ander of achterlaat in de scooter van een ander zonder daar iets over te zeggen is ongeloofwaardig en vindt overigens ook geen enkele steun in het dossier. Daarbij betrekt het hof tevens dat verdachte ook een viertal gripzakjes met softdrugs bij zich droeg alsmede een flinke hoeveelheid briefgeld, een geldbedrag van ruim 730 euro.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte op 15 juli 2020, nog geen twee maanden voor dit voorval, ook is aangetroffen op een scooter en ook toen een forse hoeveelheid hasjiesj en hennep verpakt in gripzakjes aanwezig had, eveneens in combinatie met een flink geldbedrag, van ruim 1700 euro. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van parketnummer 16-184806-20.
Voor wat betreft de verklaring van verdachte over de herkomst van het bij beide gelegenheden aangetroffen geld overweegt het hof dat verdachte ook op dit punt ongeloofwaardig heeft verklaard. Volgens verdachte heeft hij dit geld telkens contant van zijn bankrekening opgenomen om het vervolgens te sparen en er zo beter zicht op te hebben. In eerste aanleg heeft verdachte ter onderbouwing van deze verklaring een aantal rekeningafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat verdachte inderdaad veelvuldig - tot en met 23 juni 2020 - bedragen tussen de 20 en 70 euro bij een geldautomaat heeft opgenomen. Dit maakt de verklaring van verdachte dat hij het geld opnam om te sparen echter geenszins geloofwaardiger. Zonder nadere uitleg van verdachte valt immers niet in te zien waarom hij met zoveel spaargeld rond rijdt en waarom hij niet zoals gebruikelijk spaart via de bank, hetgeen hem een beter overzicht van het spaarbedrag zou geven en minder risico op verlies.
Gelet op de gehele feitelijke situatie stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook op 9 september 2020 wist van de aanwezigheid van de drugs.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van dit tenlastegelegde feit wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-184806-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-228047-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-184806-20:
1.
hij op 15 juli 2020 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 177,20 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en ongeveer 119,10 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 15 juli 2020 te [plaats] opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 9 van de Opiumwet, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant1] , hoofdagent van politie eenheid Midden-Nederland, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd tot uitlevering van alle verdovende middelen, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak met parketnummer 16-228047-20:
hij op 9 september 2020 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 99,7 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en een hoeveelheid van ongeveer 68 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-184806-20 onder 1 levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 16-184806-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in de zaak met parketnummer 16-228047-20 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delicten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • De verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • De omstandigheid dat verdachte opzettelijk softdrugs heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, waardoor hij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet.
  • De omstandigheid dat verdachte niet heeft voldaan aan een vordering tot uitlevering van verdovende middelen.
  • De omstandigheid dat verdachte zowel op 15 juli 2020 als op 9 september 2020 een forse hoeveelheid softdrugs, verpakt in een groot aantal (in totaal ruim meer dan 100) zogenaamde gripzakjes, alsmede een grote hoeveelheid briefgeld bij zich had, hetgeen zonder meer als dealerindicatie moet worden beschouwd.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van softdrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien gaat handel in en het gebruik van softdrugs regelmatig gepaard met criminaliteit en (andere) overlast.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder volgt hieruit dat verdachte voor een aantal andersoortige feiten een strafbeschikking (geldboete) heeft opgelegd gekregen en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman en verdachte naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte is minder softdrugs gaan gebruiken en is werkzaam bij het bedrijf [naam] . Dit bedrijf heeft kenbaar gemaakt tevreden te zijn over hem.
Het hof heeft ook acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgestelde reclasseringsadvies van 18 september 2020.
Het hof acht, gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Verbeurdverklaring
Het in de zaak met parketnummer 16-184806-20 onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven snorfiets ( [nummer] ). Deze behoort de verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-228047-20 onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag overweegt het hof dat niet is gebleken dat dit geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit, zijnde het vervoeren van softdrugs, is verkregen. Het geldbedrag komt daarom niet voor verbeurdverklaring in aanmerking en het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten.
Onttrekking aan het verkeer
Het in de zaak met parketnummer 16-228047-20 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-184806-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-228047-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-184806-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-228047-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
16-184806-20: 1 STK Snorfiets [nummer] .
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
16-228047-20: 9 STK Hennep 22,5 gram g2693016;
16-228047-20: 9 STK Hennep 45 gram g2693018;
16-228047-20: 13 STK Hashish 65 gram g2693019;
16-228047-20: 11 STK Hashish 27,5 gram g2693021;
16-228047-20: 3 STK Hashish g2693033;
16-228047-20: 1 STK Hennep g2693034.
Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 16:228047-20: 730,25 EUR.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 5 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, basisteam Almere Buiten Hout, met dossiernummer PL0900-2020227943 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 55.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1-2.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 9 e.v.
4.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, pagina 18-19.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, basisteam Almere Buiten Haven, met dossiernummer PL0900-2020294120 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 38.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 16-17.