In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2020. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen, maar veroordeeld voor poging tot zware mishandeling tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel TBS met verpleging. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen en de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is van oordeel dat de rechtbank in grote lijnen juist heeft beslist, maar heeft enkele aanvullingen gedaan op de overwegingen met betrekking tot het bewijs en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl het slachtoffer al op de grond lag, doorbleef slaan, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder een gebroken neus en hersenschudding. De verklaring van de verdachte dat hij slechts een klap met de vlakke hand heeft gegeven, werd door het hof als ongeloofwaardig bestempeld.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank volledig werd toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de vordering opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 3.883,41, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor een deel toegewezen en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met een aanvangsdatum voor de wettelijke rente vastgesteld op 27 mei 2019.