ECLI:NL:GHARL:2021:7520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
21-002218-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in een woning met een taakstraf en hechtenis als strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten en heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderd uren, met vervangende hechtenis van honderd dagen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot inbraak in een woning op 27 juli 2016, waarbij hij samen met anderen een ruit vernielde om toegang te krijgen tot de woning met de intentie om goederen te stelen.

Tijdens de zitting op 15 juli 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van honderdzestig uren heeft geëist, met vervangende hechtenis van tachtig dagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep, wat heeft geleid tot een matiging van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van honderdzestig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De beslissing van het hof is op 29 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren, en de griffier de uitspraak heeft genoteerd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002218-18
Uitspraak d.d.: 29 juli 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 april 2018 met het parketnummer 18-920201-16 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 15 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof zal opleggen een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tachtig dagen hechtenis.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Wormmeester, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderd dagen hechtenis, met aftrek gelet op de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan of bij de [adres] aldaar, weg te nemen enig goed van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam1] en/of [naam2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, door een ruit van die woning te vernielen en/of (vervolgens) door die ruit naar binnen te gaan en/of (vervolgens) op zoek te gaan naar (enig) goed (van waarde) en/of geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan of bij de [adres] aldaar, weg te nemen enig goed van zijn/hun gading en/of geld, toebehorende aan [naam1] en/of [naam2] , zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, door een ruit van die woning te vernielen en vervolgens door die ruit naar binnen te gaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen schade, overlast en ergernis heeft veroorzaakt voor de gedupeerden;
  • de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 juni 2021, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, onder meer ter zake van soortgelijke delicten, en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit laatste pleit niet in zijn voordeel, nu deze eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw te proberen een vermogensdelict te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de door de raadsvrouw bepleite beperking van de taakstraf tot de duur van zestig uren aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding is in beginsel passend en geboden de oplegging van een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren.
In deze strafzaak heeft zich echter een overschrijding van de redelijke termijn voorgedaan in de fase van het hoger beroep. Deze strafzaak wordt pas drie jaren en ruim drie maanden nadat hoger beroep is ingesteld afgerond, zonder dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die deze overschrijding rechtvaardigen.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de behandeling van het hoger beroep, ziet het gerechtshof aanleiding de taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren die het gerechtshof voornemens was op te leggen, te matigen tot honderdzestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tachtig dagen hechtenis, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest naar de gebruikelijke maatstaf van twee uren per dag.
Het gerechtshof is van oordeel dat deze straf passend en geboden is en recht doet aan de aard en ernst van het misdrijf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 29 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.