ECLI:NL:GHARL:2021:7519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
21-001907-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal uit een parkeerautomaat na twijfel over bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van diefstal van geld uit een parkeerautomaat, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep mogelijk was tegen de vrijspraak van het tweede ten laste gelegde feit.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover dat vatbaar was voor hoger beroep en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte was beschuldigd van diefstal van ongeveer 3000 euro uit een parkeerautomaat op 20 november 2016. Tijdens de zittingen heeft de verdachte stellig ontkend schuldig te zijn aan de diefstal. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, onder andere op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen die de verdachte niet als dader identificeerden.

Het hof oordeelde dat de herkenning van de verdachte door politiemedewerkers onvoldoende overtuigend was. Er was twijfel over de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, vooral omdat de herkenning niet op concrete kenmerken was gebaseerd en er alternatieve verklaringen waren aangedragen door de verdachte en getuigen. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001907-18
Uitspraak d.d.: 29 juli 2021
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 maart 2018 met het parketnummer 16-147783-17 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 15 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 aan de verdachte ten laste gelegde feit, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het gerechtshof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit.
Ter zake van het onder 1 aan hem ten laste gelegde feit is de verdachte veroordeeld tot een
taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren.
Het gerechtshof zal dat vonnis, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter.
Het gerechtshof zal daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - ten laste gelegd, voor zover hier van belang, dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld (ongeveer 3000 euro), in elk geval enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
De verdachte heeft zowel in het verhoor bij de politie als ter terechtzittingen van de politierechter en het gerechtshof stellig ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde diefstal van geld. In het verlengde hiervan is door de verdediging vrijspraak bepleit, op nader in het pleidooi aangevoerde gronden.
Van de diefstal - uit een parkeerautomaat - zijn camerabeelden aanwezig die onderdeel van het strafdossier vormen. De persoon die op die beelden zichtbaar is als de dader van de diefstal is door twee politiemedewerkers herkend als zijnde de verdachte.
Onderdeel van het bewijsverweer van de verdachte en de verdediging is dat zowel de verdachte, als de vriendin van de verdachte als de getuige [getuige] (welke getuige zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de parkeerautomaat, welke vernieling de daarop volgende diefstal daaruit mogelijk heeft gemaakt), na het aan hun tonen van de camerabeelden en/of foto-afdrukken van het incident, een andere persoon dan de verdachte hebben genoemd als de tweede persoon die - naast [getuige] - actief in beeld is bij die geldautomaat. Alle drie noemen zij daarbij dezelfde naam.
De herkenning van de verdachte door de beide politiemedewerkers acht het gerechtshof uiteindelijk onvoldoende overtuigend, mede nu daarin in het geheel niet is aangegeven aan de hand van welke (concrete) kenmerken van de waargenomen persoon een herkenning van die persoon - als zijnde de verdachte - heeft plaatsgevonden. Eén van de beide herkenningen komt daarnaast niet spontaan tot stand, maar eerst na nadere bestudering, waarbij niet duidelijk is geworden of deze herkenning nu heeft plaatsgevonden op basis van camerabeelden of op basis van (minder duidelijke) foto-afdrukken. Daardoor ontstaat gerede twijfel aan de betrokkenheid van de verdachte bij de aan hem ten laste gelegde diefstal.
Dit dient te leiden tot vrijspraak.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 29 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Foppen en Bosma zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.