Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een geschil tussen twee broers over de eigendom en opbrengsten van een gezamenlijk winkelpand. Het hof heeft op 3 augustus 2021 geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij geen memorie van grieven heeft ingediend binnen de gestelde termijnen. Het hof heeft vastgesteld dat de reguliere uitstelmogelijkheden voor het indienen van de memorie van grieven reeds waren verstreken en dat er geen gegronde redenen waren voor verder uitstel. [appellant] had in plaats van de memorie van grieven een akte van provisionele vordering ingediend, maar het hof oordeelde dat deze niet voldeed aan de eisen van een memorie van grieven. Het hof overwoog dat de goede procesorde vereist dat op de roldatum waartegen ambtshalve peremptoirstelling heeft plaatsgevonden, van grieven moet worden gediend. Het hof heeft ook het pleidooiverzoek van [appellant] afgewezen, omdat het recht op pleidooi niet kan worden ingeroepen na het verlenen van een akte van niet dienen. Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de procesregels rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde].