ECLI:NL:GHARL:2021:7452

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
200.274.712/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de overheidsrechter in kerkelijke geschillen en uitsluiting van leden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de Baptisten Gemeente Muntendam (BGM) betreffende hun uitsluiting uit de erediensten. De appellanten, die lid zijn van BGM, hebben in hoger beroep de vernietiging gevorderd van eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hun verzoeken tot vernietiging van maatregelen van censuur en uitsluiting werden afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat BGM in redelijkheid tot haar besluit kon komen om de appellanten niet langer toe te laten tot de erediensten, en had hen in de proceskosten veroordeeld.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank in detail besproken, inclusief de grieven van de appellanten en de argumenten van BGM. De appellanten stelden dat hun uitsluiting inbreuk maakte op hun fundamentele rechten en dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren. Het hof oordeelde echter dat de overheidsrechter niet bevoegd is om in te grijpen in de interne ordening van een kerkgenootschap, zoals vastgelegd in artikel 2:2 BW. Het hof concludeerde dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep tegen het vonnis van 6 maart 2019 en dat het hof zich onbevoegd verklaarde voor het hoger beroep tegen het vonnis van 13 november 2019. De proceskostenveroordeling van de rechtbank werd in stand gelaten, en de appellanten werden veroordeeld in de proceskosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de autonomie van kerkgenootschappen in hun interne aangelegenheden en de grenzen van de bevoegdheid van de overheidsrechter in dergelijke geschillen. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd, maar de proceskostenveroordeling gehandhaafd, en verklaarde zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, sector handel
zaaknummer gerechtshof 200.274.712
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen
C/18/187778)
arrest van 3 augustus 2021
in de zaak van

1.[appellante] ,

2.
[appellant]
beiden wonend te [woonplaats1] ,
hierna gezamenlijk ook aangeduid als
[appellanten] c.s.,
bij de rechtbank: eisers,
in hoger beroep: appellanten,
advocaat: mr. P.A. de Lange, te Barendrecht,
tegen
het kerkgenootschap
Baptisten Gemeente Muntendam,
gevestigd te: Muntendam, gemeente Midden-Groningen,
hierna aangeduid als:
BGM,
bij de rechtbank: gedaagde
in hoger beroep: geïntimeerde
advocaat: mr. P.T. Pel, te Hattem

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Bij de rechtbank is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
6 maart 2019 en 13 november 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof laat zich als volgt weergeven:
- bij appeldagvaarding van 13 februari 2020 zijn [appellanten] c.s. in hoger beroep gekomen;
- [appellanten] c.s. nemen op 19 mei 2020 een memorie van grieven (met producties);
- BGM neemt op 28 juli 2020 een memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel (met producties);
-[appellanten] c.s. nemen op 8 september 2020 een memorie van antwoord in incidenteel appel;
- in een tussenarrest van 10 november 2020 is een mondelinge behandeling gelast die op
11 mei 2021 ten overstaan van de meervoudige kamer van het hof heeft plaatsgevonden, bij die gelegenheid hebben partijen pleitnotities overgelegd die zijn gehecht aan het
proces-verbaal;
- vervolgens is een datum voor arrest bepaald.
2.2
In het hoger beroep vorderen [appellanten] c.s. vernietiging van de vonnissen van
6 maart 2019 en 13 november 2019 en dat het hof opnieuw recht zal doen en uitvoerbaar bij voorraad de volgende (verkort weergegeven) vorderingen toe zal wijzen:
  • de bij brief van 15 maart 2018 door BGM jegens [appellanten] c.s. getroffen maatregelen van censuur en ontheffing van het heilig Avondmaal, nietig te verklaren althans deze te vernietigen of onverbindend te verklaren;
  • de bij brief van 19 juni 2018 door BGM jegens [appellanten] c.s. gecommuniceerde maatregel van uitsluiting nietig te verklaren, althans te vernietigen en/of onverbindend te verklaren;
  • BGM te veroordelen [appellanten] c.s. toe te laten tot het heilig Avondmaal en de erediensten, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
  • BGM zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties met de wettelijke rente daarover en de nakosten.
2.3
BGM heeft incidenteel appel ingesteld en vernietiging van de vonnissen van
6 maart 2019 en 13 november 2019 gevorderd. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren.

3.Korte weergave van het geschil

BGM is een kerkgenootschap waarvan [appellanten] c.s. en hun zonen evenals de familie [naam1] en hun dochter deel uitmaakten. [naam1] heeft [appellanten] c.s. beschuldigd van ontoelaatbaar gedrag door de zonen van [appellanten] c.s. jegens de dochter van [naam1] . Daardoor is onrust onder de leden van de BGM ontstaan. Ook nadat de familie [naam1] de BGM had verlaten duurde die onrust voort. Partijen verschillen van mening over hun wederzijdse bereidheid de ontstane situatie bespreekbaar te maken. Ter beëindiging van de genoemde onrust heeft het bestuur van BGM (‘de raad’) aanleiding gezien om op 15 maart 2018 mevrouw [appellante] onder censuur te plaatsen (op non-actief te stellen) en de heer [appellant] af te houden van het heilig avondmaal. [appellanten] c.s. is geadviseerd een andere ‘thuisgemeente’ te zoeken. Toen
[appellanten] c.s. dit weigerden, heeft BGM in een brief van 19 juni 2018 aan [appellanten] c.s. meegedeeld dat zij niet langer welkom waren in de erediensten van BGM. De in deze procedure door [appellanten] c.s. gevorderde vernietiging van de tegen hen gerichte besluiten zijn door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft [appellanten] c.s. veroordeeld in de proceskosten.

4.De feiten

4.1
Het hof zal zelf de feiten vaststellen voor zover die in hoger beroep van belang zijn. Het staat [appellanten] c.s. vrij in hoger beroep ter onderbouwing van hun standpunten al die feiten aan te voeren die zij, desgewenst in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten, van belang achten. Daarmee hebben [appellanten] c.s. geen belang bij een afzonderlijke bespreking van hun eerste grief die ertoe strekt dat de vaststelling van de feiten door de rechtbank onvolledig is, zodat die grief faalt. Het gaat om het volgende.
4.2
BGM is een zelfstandig kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW en behoort niet tot een groter organisatorisch of bestuurlijk geheel. BGM heeft Statuten en een huishoudelijk reglement. Het leidinggevende orgaan van BGM wordt hierna aangeduid als ‘de raad’.
4.3
Mevrouw [appellante] is sinds 27 februari 2011 lid van BGM, als bedoeld in artikel 5 van de statuten. De heer [appellant] is geen lid van BGM maar bezocht, evenals de kinderen van [appellanten] c.s. regelmatig de erediensten. De familie [naam1] behoorde eveneens tot de BGM.
4.4
Op enig moment is onder de leden van BGM onrust ontstaan naar aanleiding van beschuldigingen betreffende gedrag van zonen van [appellanten] c.s. jegens een dochter van [naam1] .
4.5
Deze onrust heeft langdurig bestaan en duurde voort ook nadat de familie [naam1] niet langer bij de BGM was betrokken. Op enig moment heeft de raad besloten de rust te herstellen en heeft daartoe in 2018 aan [appellanten] c.s. het advies gegeven een andere thuisgemeente te zoeken. [appellanten] c.s. hebben dat advies niet opgevolgd. Daarop heeft BGM in een brief van 15 maart 2018 mevrouw [appellante] “onder censuur” (op non-actief) gesteld in de zin van artikel 4 lid 1 huishoudelijk reglement, wat onder meer inhield dat zij niet langer mocht deelnemen aan activiteiten van BGM en niet langer werd toegelaten tot het heilig avondmaal. De heer [appellant] werd niet langer toegelaten tot deelname aan het heilig avondmaal.
4.6
Toen [appellanten] c.s. ondanks deze maatregelen de erediensten bleven bezoeken en de onrust onder de gemeenteleden voortduurde, heeft BGM aan [appellanten] c.s. een brief
d.d. 19 juni 2018 gezonden met onder meer de volgende inhoud:
“Door het niet opvolgen van het advies ontstaat er steeds meer schade aan de Baptisten Gemeente Muntendam.
In het gesprek van 16 mei 2018 wat we als voltallige raad samen met jullie en broeder [naam2] (op jullie verzoek als toehoorder) hebben gehad, hebben jullie aangegeven dat het voor jullie niet duidelijk was dat het advies bindend is en dat jullie dit daarom naast jullie neer konden leggen. We vinden deze uitleg van een dwingend advies op zijn minst opmerkelijk. In deze brief willen we,op jullie verzoek, duidelijk maken dat het zoeken voor jullie gezin naar een andere thuisgemeente een raadsbesluit is. Om geen ruimte te geven aan interpretatieverschillen zullen we klaarblijkelijk nog duidelijker moeten communiceren. Daarom geven we bij deze aan dat jullie niet meer welkom zijn in de diensten van de Baptisten Gemeente Muntendam.
We zullen als raad en gemeente, indien noodzakelijk, verdere stappen ondernemen om bovenstaande te effectueren. Natuurlijk hopen en verwachten we dat meer duidelijkheid niet nodig is aangezien dat de schade voor zowel jullie als gezin als de Baptisten Gemeente Muntendam zal vergroten.”
4.7
In de statuten, het huishoudelijk reglement of enige andere regeling van BGM is geen mogelijkheid van beroep of bezwaar geregeld tegen besluiten van de gemeente of een statutair orgaan daarvan.

5.De omvang van het hoger beroep

5.1
[appellanten] c.s. vorderen vernietiging van de vonnissen van 6 maart 2019 en
13 november 2019. Nu [appellanten] c.s. tegen het vonnis van 6 maart 2019 geen grieven hebben gericht zijn zij in zoverre in hun principaal appel niet ontvankelijk. Het incidenteel appel strekt tot onbevoegdheid van de overheidsrechter en betreft daarom beide vonnissen.
5.2
Ter zitting heeft het hof erop gewezen dat BGM zich in de processtukken op het standpunt heeft gesteld dat door zijn besluit van 19 juni 2018 het tijdelijke besluit van
15 maart 2018 zijn gelding heeft verloren en dat dit door een eventuele vernietiging van het besluit van 19 juni 2018 niet zal herleven. De advocaat van BGM heeft dat ter zitting bevestigd. De advocaat van [appellanten] c.s. heeft vervolgens laten weten dat het hof de vorderingen zo dient te lezen dat deze alleen zijn gericht tegen het besluit van 19 juni 2018. Het hof zal de vordering op die wijze verstaan.

6.De vordering en de beslissing door de rechtbank

De vorderingen van [appellanten] c.s. zoals die ook in eerste aanleg luiden zijn hiervoor weergegeven onder 2.2. en zoals nader begrepen onder 5.2. De rechtbank heeft op basis van een belangenafweging besloten dat BGM ‘in redelijkheid’ tot zijn besluit, zoals verwoord in haar brief van 19 juni 2019, kon komen om [appellanten] c.s. niet langer welkom te achten. De rechtbank heeft [appellanten] c.s. veroordeeld in de proceskosten.

7.De beoordeling van de grieven en de vordering

7.1
Het meest verstrekkend is de in het incidentele appel opgeworpen grief. Deze houdt in dat de rechtbank zich in eerste aanleg onbevoegd had moeten verklaren van het geschil kennis te nemen. Als deze grief slaagt, wordt aan een inhoudelijke behandeling van de zaak niet toegekomen en verliezen de in het principaal appel opgeworpen grieven hun betekenis. Om die reden beoordeelt het hof eerst de grief in het incidenteel appel.
7.2
[appellanten] c.s. vorderen de nietigheid, vernietiging of onverbindend verklaring van een besluit van een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW. Dat besluit is vastgelegd in de brief van 19 juni 2018 van BGM aan [appellanten] c.s. en komt erop neer dat [appellanten] c.s. niet langer welkom zijn in de erediensten van de BGM. Beide partijen hebben dit opgevat als een ‘uitsluiting’ in de zin van artikel 4 lid 1 huishoudelijk reglement. Mevrouw [appellante] is lid van BGM en jegens haar doet het besluit op grond van artikel 5 lid 2, aanhef en onder C statuten haar lidmaatschap van BGM eindigen. Daarnaast wordt haar de toegang tot de erediensten ontzegd. De heer [appellant] is geen lid zodat het besluit jegens hem alleen als effect heeft dat hem de toegang tot de erediensten wordt ontzegd.
7.3
Voorop staat dat een kerkgenootschap wordt geregeerd door zijn eigen statuut voor zover dit niet in strijd is met de wet (artikel 2:2 lid 2 BW). Dat de statuten of het huishoudelijk reglement van BGM in strijd zijn met de wet is door [appellanten] c.s. niet betoogd. Zij betogen dat BGM door het jegens hen genomen besluit inbreuk maken op fundamentele rechten, normen of rechten zoals de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW en/of normen van redelijkheid en billijkheid. Volgens [appellanten] c.s. kon BGM, rekening houdend met alle betrokken belangen, niet tot zijn besluit komen.
7.4
Het hof overweegt het volgende. De vordering van [appellanten] c.s. vereist een toets door de overheidsrechter van de door het kerkgenootschap gemaakte belangenafweging en het op basis daarvan genomen kerkelijke besluit. Daarmee wordt van de overheidsrechter verlangd te treden in de door een kerkgenootschap betreffende haar eigen ordening en inrichting genomen besluit. Daartoe is de overheidsrechter niet bevoegd.
7.5
Het betoog van [appellanten] c.s. strekt er verder toe dat de wijze waarop het bestreden besluit tot stand is gekomen zich niet verdraagt met fundamentele normen van procesrecht. Artikel 6 EVRM en in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor zijn volgens
[appellanten] c.s. geschonden. Ook betogen [appellanten] c.s. dat zij, anders dan de statuten vereisen, niet voorafgaand aan het bestreden besluit ernstig zijn vermaand.
7.6
Het hof overweegt het volgende. Het gaat hier niet om de uitkomst van een gerechtelijke procedure voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter waarin het gaat om de burgerlijke rechten en verplichtingen van [appellanten] c.s. of waarin de gegrondheid van een tegen hen ingestelde vervolging aan de orde is. Het gaat om het besluit van een kerkgenootschap aangaande zijn interne ordening, te weten de kerkrechtelijke positie van [appellanten] c.s. Het betoog van [appellanten] c.s. voor zover dat is gebaseerd op artikel 6 EVRM treft daarmee geen doel. De interne ordening van een kerkgenootschap wordt bepaald door de eigen kerkrechtelijke regels die zich aan toetsing door de overheidsrechter onttrekken. Ook bij de vraag of [appellanten] c.s. voorafgaand aan het bestreden besluit voldoende en op juiste wijze zijn vermaand, gaat het om besluiten en maatregelen door het kerkgenootschap betreffende haar interne ordening en gang van zaken.
7.7
Ook het betoog van [appellanten] c.s. dat het in de statuten van BGM ontbreken van een bezwaar of beroepsprocedure de overheidsrechter bevoegd doet zijn om het bestreden besluit te beoordelen, faalt. Het ontbreken van een (kerkrechtelijke) procesgang in de statuten behoort tot de door het kerkgenootschap autonoom gekozen ordening van de eigen organisatie. BGM heeft terecht betoogd dat als iemand niet wenst te behoren tot een op die wijze geordend kerkgenootschap, hij of zij ervan kan afzien zich aan die ordening te onderwerpen of deze te verlaten. De wet bepaalt de buitengrenzen voor die interne ordening, maar zoals overwogen hebben [appellanten] c.s. niet aangevoerd dat het statuut van BGM in strijd is met de wet. De overheidsrechter kan zich daarom niet vanwege het ontbreken van een interne rechtsgang bevoegd achten.
7.8
Voor zover [appellanten] c.s. betogen dat het besluit tot uitsluiting is genomen door de raad en niet door de gemeente als geheel, maakt ook dit argument de overheidsrechter niet bevoegd. Vast staat dat de raad het uitvoerend orgaan van het kerkgenootschap is en dat het besluit om die reden steeds bij monde van de raad aan [appellanten] c.s. zal zijn gericht. Of de raad zich intern voldoende gelegitimeerd mocht achten tot het nemen van het bestreden besluit is een kwestie van uitleg van het statuut. Die uitleg is binnen de geschetste grenzen voorbehouden aan het kerkgenootschap.
7.9
De grief in het incidentele appel slaagt. De overheidsrechter is onbevoegd van de vorderingen kennis te nemen. Daarom komt het hof niet toe aan de beoordeling van de grieven van [appellanten] c.s.
7.1
In het principale appel geldt dat dat [appellanten] c.s. geen grieven hebben gericht tegen het vonnis van 6 maart 2019. In zoverre zijn [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Aan een beoordeling van de grieven gericht tegen het vonnis van 13 november 2019 komt het hof niet toe. Uit de beoordeling van het incidentele hoger beroep volgt immers dat het hof daartoe onbevoegd is, tot welk oordeel het hof op grond van artikel 72 Rv in het principale appel ook ambtshalve zou zijn gekomen.

8.Slotsom

8.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de vonnissen waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende de rechter onbevoegd verklaren van de vorderingen kennis te nemen. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg wordt ongewijzigd in stand gelaten. [appellanten] c.s. zouden immers ook als de rechtbank zich onbevoegd had verklaard hebben te gelden als de in het ongelijk gestelde partij.
8.2
In zowel het principale als het incidentele appel zullen [appellanten] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof zal die kosten in het incidentele appel voor zover gevallen aan de zijde van BGM begroten op twee punten bij tarief II (€ 1.114,- per punt). De kosten van het principale appel zal het hof wegens een inhoudelijk vergaande samenval met het incidentele hoger beroep op nihil stellen.

9.De beslissing

hof, recht doende in hoger beroep:
in het principale hoger beroep:- verklaart [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep voor zover dit is gericht tegen het vonnis van 16 maart 2019;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het hoger beroep voor zover gericht tegen het vonnis van 13 november 2019.
in het incidentele hoger beroep:- vernietigt de vonnissen van 6 maart 2019 en 13 november 2019 tussen partijen gewezen door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, met nummer C/18/187778/ HA ZA 18-224, behalve voor wat betreft de proceskostenveroordeling in het vonnis van
13 november 2019 en opnieuw rechtdoende: verklaart de rechter onbevoegd van het geschil kennis te nemen;
in het principale en incidentele hoger beroep:
veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten en begroot die, voor zover gevallen aan de zijde van BGM voor kosten van de advocaat op € 2.228,- en voor griffierecht op € 760,-;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. W.P. Sprenger en mr. A.L. Goederee en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 3 augustus 2021.