ECLI:NL:GHARL:2021:7449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
200.250.919/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proportionele aansprakelijkheid bij verzakking van twee-onder-een-kap na verbouwing buurwoning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], eigenaar van een woning aan [adres] 34, en Mika c.s., eigenaren van de buurwoning aan [adres] 36. Na verbouwingswerkzaamheden aan de buurwoning, waarbij de fundering werd aangepast, vorderde [appellant] schadevergoeding wegens verzakking en scheurvorming aan zijn woning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Mika c.s. voor 75% aansprakelijk waren voor de schade, terwijl 25% van de schade aan [appellant] zelf te wijten was. In hoger beroep bevestigde het hof deze verdeling, oordelend dat de schade deels het gevolg was van de onzorgvuldige wijze van funderen door Mika c.s. en deels door de bestaande funderingsproblemen van [appellant]'s woning. Het hof bekrachtigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar paste de schadevergoeding aan, waarbij het bedrag dat Bouwhorst Projecten en Aannemersbedrijf moesten betalen werd verlaagd. Het hof oordeelde dat de aansprakelijkheid van Mika c.s. voortvloeide uit hun onrechtmatige daad door zonder toestemming van [appellant] de fundering van de gemeenschappelijke muur te wijzigen. De vordering tot immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat het hof onvoldoende bewijs zag voor een causaal verband tussen de psychische klachten van [appellant] en de verbouwingswerkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, sector handel
zaaknummer gerechtshof 200.250.919
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden
C/17/134996/ HA ZA 14-224
arrest van 3 augustus 2021
in de zaak van
[appellant]wonend te: [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant] ,
bij de rechtbank: eiser,
in hoger beroep: appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. D.F. Fransen (voorheen mr. E. Visser), te Leeuwarden,
tegen

1.de vennootschap onder firmaMika/Bouwhorst Project V.O.F.,

gevestigd te: Katlijk,
hierna:
Mika v.o.f.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mika Projecten B.V.
gevestigd te: Katlijk,
hierna:
Mika Projecten,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwhorst Projecten B.V.
gevestigd te: Katlijk,
hierna:
Bouwhorst Projecten,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Aannemersbedrijf de Bouwhorst B.V.
gevestigd te: De Knipe,
hierna:
het Aannemersbedrijf,
geïntimeerden worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als
Mika c.s.Mika c.s. zijn in de procedure bij de rechtbank gedaagden en in hoger beroep geïntimeerden in het principaal appel en eisers in het incidenteel appel, waarbij advocaat voor alle geïntimeerden is mr. M. de Haan te ’s-Gravenhage,

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Bij de rechtbank is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
20 augustus 2014, 29 april 2015, 9 december 2015 en 28 maart 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. In deze procedure zijn Mika v.o.f. en Mika Projecten niet en Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf wel verschenen. De rechtbank heeft tegen Mika v.o.f. en Mika Projecten verstek verleend en vervolgens is tussen [appellant] als eiser en Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf doorgeprocedeerd als bedoeld in artikel 140 lid 1 Rv. Tussen alle partijen gezamenlijk is op de voet van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof laat zich als volgt weergeven:
- bij appeldagvaarding van 27 juni 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen;
- [appellant] heeft op 19 februari 2019 een memorie van grieven (met producties) genomen;
- Mika c.s. hebben op 14 mei 2019 een memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel (met producties) genomen;
-[appellant] heeft op 6 augustus 2019 een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen;
- de zaak is op 13 oktober 2020 door de meervoudige kamer van het hof mondeling behandeld, waarbij pleitnota’s zijn overgelegd;
- vervolgens is een datum voor arrest bepaald. Die datum is door het hof enkele keren verschoven.
2.2
In het hoger beroep vordert [appellant] - kort weergegeven - in zijn appeldagvaarding vernietiging van de vonnissen van 29 april 2015, 9 december 2015 en 28 maart 2018 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, tussen partijen heeft gewezen. [appellant] vordert voorts dat het hof opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen met veroordeling van Mika c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties. In zijn memorie van grieven heeft [appellant] zijn vorderingen gewijzigd, zie hierna onder 6.
Door Mika c.s. is incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij hebben daarbij - kort weergegeven – gevorderd ‘het vonnis waarvan beroep’ te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] alsnog volledig af te wijzen, [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van alles wat op grond van het vonnis van de rechtbank is betaald en ten slotte [appellant] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.

3.Korte weergave van het geschil

3.1.
Partijen zijn ieder eigenaar van de helft van de twee-onder-een kap woning. De woningen zijn gescheiden door een muur die gemeenschappelijk eigendom is. De twee-onder-een-kap woning is gebouwd omstreeks 1870 en is gefundeerd op stroken met gemetselde poeren die steunen op een hoog in de bodem gelegen zandlaag. De eigenaars van nummer 36 (Mika v.o.f. en haar vennoten) hebben hun woning laten verbouwen en hebben daarbij de fundering onder hun deel en onder de gemeenschappelijke scheidingsmuur vervangen door funderingspalen die steunen op een zes meter diep in de bodem gelegen laag. Die bodemlaag is minder zettingsgevoelig dan de hoger gelegen bodemlaag waarop de rest van nummer 34 nog steeds is gefundeerd. Door het slopen, het heien en de overige verbouwing van pand 36 ontstaat schade aan pand 34, te weten scheurvorming en het gevaar dat door het verschil in fundering in de toekomst verdere schade ontstaat. De eigenaar van nummer 34 ( [appellant] ) vordert vergoeding van die schade. Complicerend is dat circa dertig jaar geleden (een deel van) de fundering aan de rechterzijde van pand 34 is versterkt. Dit deel steunt op een circa twee meter diepe laag in de bodem die een andere zettingsgevoeligheid heeft dan de oorspronkelijke strokenfundering. Daardoor was er al voor de verbouwing van pand 36 een verschil in zettingsgevoeligheid tussen de verschillende delen van de fundering van pand 34. De eigenaars van pand 36 schrijven de schade waarop [appellant] zich baseert toe aan de bestaande ongelijkheid in de fundering van pand 34. [appellant] schrijft die schade toe aan de wijziging van de fundering door Mika c.s.
3.2.
Het hof oordeelt evenals de rechtbank dat sprake is van proportionele aansprakelijk waarbij Mika c.s. voor 75% aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door de wijziging in de fundering, terwijl 25% van de schade is toe te rekenen aan factoren die voor rekening van [appellant] komen. De vordering tot schadevergoeding is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen. Behoudens een onzuiverheid in de berekening van de btw bekrachtigt het hof het oordeel van de rechtbank.

4.De feiten

4.1
In haar vonnis van 29 april 2015 heeft de rechtbank onder 2 een aantal feiten vastgesteld, waartegen geen grief gericht en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Samen met wat verder is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
4.2
[appellant] is eigenaar van een woning (hierna: pand 34) die deel uitmaakt van een twee-onder-een-kap-woning aan de [adres] 34 en 36 te [woonplaats1] .
4.3
Mika v.o.f. met haar vennoten Mika Projecten B.V. en Bouwhorst Projecten B.V. zijn eigenaars van de andere helft van deze twee-onder-een-kap woning, met nummer 36 (hierna: pand 36). Mika v.o.f. en haar vennoten worden hierna gezamenlijk ook genoemd: Mika c.s. In het handelsregister is over de activiteiten van Mika v.o.f. vermeld: “Ontwikkeling, realisatie en verkoop van onroerend goed project [adres] 36-38”. In het handelsregister betreffende Mika Projecten is onder activiteiten vermeld: “Handel in onroerend goed. Verkrijging, vervreemding en exploitatie van onroerende zaken”.
4.4
De twee-onder-een-kap-woning is gebouwd in ongeveer 1870.
4.5
Vanaf de voorzijde gezien rechts naast pand 34 is in het jaar 1920, op circa 2,4 meter vanuit de zijgevel van pand 34, een woonhuis gebouwd met nummer 32 (hierna: pand 32).
4.6
De panden 34 en 36 waren oorspronkelijk beide voorzien van een gemetselde fundering op stroken. Deze fundering steunt op een hoog in de bodem gelegen los gepakte laag zand die silt- /humushoudend is (eventueel lokaal onderbroken door een klei- en/of veenlaagje).
4.7
De fundering van de kelder van pand 34 en van het rechter deel van de voorgevel van dat pand is in 1989 versterkt, waarbij de oorspronkelijke strokenfundering is herzien en de fundering van deze delen is komen te steunen op een dieper gelegen (tussen)zandlaag, waaronder zich een leemlaag van variabele dikte bevindt die nog dieper wordt gevolgd door een matig tot vast gepakt zandpakket.
4.8
Pand 32 is in 1938 ‘herbouwd’. Uit de daarbij gebruikte tekeningen, behorend bij de vergunningaanvraag, blijkt dat pand 32 is voorzien van een fundering bestaande uit gemetselde poerfunderingen op staal.
4.9
Mika c.s. hadden het plan pand 36 te verbouwen een nieuwe pand aan de [adres] 38 te [woonplaats1] (hierna: pand 38) te bouwen. De verbouwing is uitgevoerd door het Aannemersbedrijf. Onderdeel van die verbouwing was dat pand 36, inclusief de gemeenschappelijk scheidingsmuur met pand 34, werd voorzien van een nieuwe fundering op nieuw aan te brengen, zes meter lange funderingspalen. Deze palen steunen op een diep gelegen bodemlaag (het hiervoor onder 2.6 genoemde ‘matig tot vast gepakte zandpakket’). Op die palen werd een dragende betonvloer aangebracht, ‘ingekast’ in de gevels en de dragende wanden van het pand. Het nieuw te bouwen pand 38 zou op dezelfde manier worden gefundeerd.
4.1
De verbouwing van pand 36 is aangevangen in april 2008 door het verwijderen van alle niet dragende wanden en de vloer van de begane grond. Met een onderbreking van mei 2008 tot november 2008 is de verbouwing in september 2009 afgerond. Tijdens de werkzaamheden is schade ontstaan aan de scheidingsmuur. Daarvan zijn door het Aannemersbedrijf op 7 mei 2008 foto’s gemaakt.
4.11
In opdracht van het Aannemersbedrijf heeft Crawford & Company (Nederland) B.V. pand 34 op 25 juni 2008 geïnspecteerd en naar aanleiding daarvan een schriftelijk rapport d.d. 25 juni 2008 opgesteld. In dat rapport is onder meer vermeld dat Crawford afwijkingen en gebreken, bestaande in scheuren, waaronder ‘dichtgewerkte scheuren, heeft geconstateerd in diverse delen van pand 34. Ook staan er naden van plaatmateriaal bol en is geconstateerd dat op het overloop de trap ‘los scheurt’ van de wand. In het rapport Crawford is vermeld dat
“de niet in het rapport genoemde panden en/of inwendige ruimten wel zijn geïnspecteerd, maar geen afwijkingen c.q. gebreken vertoonden, voor zover deze panden en/of ruimten toegankelijk waren.”
4.12
In opdracht van Mika Projecten heeft Hayma Bouwkundig Adviesbureau op
15 augustus 2008 pand 34 geïnspecteerd en heeft zij op 28 augustus 2008 een rapport opgemaakt, waarin onder meer is vermeld dat het stucwerk van de scheidingswand. Onder de houten trap en in het plafond van de achterkamer zijn ook nog oude scheuren in het stucwerk aangetroffen. Bij de inspectie door Hayma waren [appellant] , en namens Mika Projecten
[naam1] en [naam2] aanwezig.
4.13
Op of omstreeks 11 november 2008 is begonnen met het vervangen van de fundering van pand 36 (waaronder de scheidingsmuur) door een gespecialiseerde onderaannemer van het Aannemersbedrijf, te weten Eurofunderingen.
4.14
Nadat zes funderingspalen waren aangebracht, meldde [appellant] dat aan zijn pand (34) schade was ontstaan. Het funderen is toen stilgelegd en hervat op 14 november 2008. Vervolgens meldde [appellant] opnieuw schade aan pand 34 en is het funderen opnieuw gestaakt. Vervolgens zijn de funderingswerkzaamheden op 24 november 2008 voortgezet. Daarbij is één paal de laatste anderhalve meter met hoge frequentie in de bodem gedreven. Daarbij zijn de trillingen gemeten. De gemeente is daarbij betrokken. Het funderen is vervolgens opnieuw gestaakt. Op 28 november 2008 zijn door een andere onderaannemer ‘schroefinjectiepalen’ trillingvrij aangebracht waarmee de fundering van pand 36 is voltooid.
4.15
Onder pand 34 werd, met uitzondering van de scheidingsmuur, de oorspronkelijke, onder 2.5 beschreven fundering gehandhaafd. De scheidingsmuur, die constructief deel uitmaakt van zowel pand 34 als pand 36, was daarmee voorzien van een nieuwe fundering. De overige muren van pand 34 steunden nog op de oude fundering. Pand 36 en de scheidingsmuur steunden dus op palen en (de overige muren van) pand 34 op stroken met metselwerk. De oude en nieuwe fundering steunden op andere lagen in de bodem, die qua diepte en vastheid ongelijk waren. De bodemlaag waarop pand 36 en de scheidingmuur waren gefundeerd, is minder zettingsgevoelig dan de minder diep gelegen bodemlaag waarop de rest van pand 34 was gefundeerd. Met ‘zettingsgevoeligheid’ wordt hier bedoeld de mate waarin de bodem/de grond door belasting en/of druk van bovenaf wordt samengedrukt. Anders gezegd: de draagkracht van de bodem voor daarop gebouwde of geplaatste objecten.
4.16
In opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] heeft Lengkeek Expertises op 2 februari 2009 en op 12 november 2009 pand 34 geïnspecteerd en een rapport
d.d. 19 april 2010 uitgebracht waarin (hier verkort weergegeven en voor zover in hoger beroep nog relevant) is vermeld dat scheurvorming in diverse ruimtes in pand 34 is geconstateerd, alsmede dat de scheidingswand is hersteld door metselwerk aan de kant van pand 36. Aan de kant van pand 34 is de scheidingsmuur niet hersteld. De vloeren zijn vervuild door het metselwerk.
Verder is in het rapport Lengkeek het volgende vermeld:
“Gelet op de uiterlijke kenmerken van de scheurvorming ter plaatse van de voor-, zij- en achtergevel hebben wij geconstateerd dat er sprake is van bestaande problemen/scheurvorming. Deze problemen houden verband met een verzakking van het pand die, gelet op de aangetroffen situatie, al geruime tijd geleden in gang is gezet. Ons inziens is thans met betrekking tot deze verzakking al geruime tijd sprake van een stabiele situatie.
Na bestudering van het vooropnamerapport van Crawford blijkt dat er met betrekking tot de buitengevels niet (of nauwelijks) sprake is van opgetreden verschillen. Indien er al enige uitbreiding van de scheurvorming is opgetreden, hetgeen overigens niet is gebleken, is er ons inziens geen sprake van toename van herstelkosten.
Na een vergelijking van de door Lengkeek Vooropnames uitgevoerde opnamerapporten blijkt dat er ter plaatse van de achtergevel en het dak ten gevolge van de uitgevoerde werkzaamheden geen uitbreiding van de scheurvorming is ontstaan en blijkt dat er ter plaatse tevens geen overige problemen zijn ontstaan.
(…)
Na ons onderzoek komen wij tot de conclusie dat er sprake is van nieuwe scheurvorming en uitbreiding van bestaande scheurvorming aan de binnenzijde van de woning. Ten aanzien van de door ons geïnventariseerde problemen/scheurvorming aan de binnenzijde van de woning zijn de herstelkosten als volgt door ons begroot.
• Herstel aangetroffen scheurvorming en overige gebreken € 7.400,00 inclusief BTW. Ten aanzien van de door ons geïnventariseerde problemen met betrekking tot de erfafscheiding en het aangetroffen bouwafval in de tuin van uw cliënt zijn de kostenconsequenties als volgt door ons begroot.
(…)
De kosten voor het herstel bedragen circa € 2.150,00 inclusief BTW. Het is niet uit te sluiten dat de gestelde lekkageproblemen veroorzaakt zijn door de door wederpartij uitgevoerde werkzaamheden.
OPMERKINGENUit de, via uw cliënt, door ons ontvangen foto's blijkt dat de bestaande zoldervloer van het pand van wederpartij is gehandhaafd. Op deze vloer is een met steenwol geïsoleerde houtskeletbouwwand geplaatst voor de bestaande woningscheidende muur. De scheurvorming in de bestaande woningscheidende muur is enkel met pur-schuim opgevuld.
Uw cliënt heeft aangegeven dat hij twijfels heeft over de geluidsisolatie van de door wederpartij aangebrachte nieuwe zijgevel en dat deze zijgevel niet zou zijn gebouwd conform de afgegeven bouwvergunning.
Ons inziens is in de huidige situatie sprake van een verbeterde geluidsisolatie ten opzichte van de situatie zoals die voorheen was. (…).”
4.17
Op verzoek van [appellant] heeft de rechtbank bij beschikking van 18 augustus 2011 een voorlopig deskundigenbericht bevolen naar het bestaan, de omvang en de oorzaak van schade aan pand 34. Dit onderzoek is uitgevoerd door Ir. [de deskundige1] van Bureau voor Bouwpathologie BB te Montfoort (hierna: de deskundige). Deze heeft pand 34 op
25 oktober 2011 onderzocht en heeft een deskundigenbericht d.d. 31 mei 2012 geschreven. Daarin in een groot deel van de vertrekken van pand 34 scheurvorming in de wanden en het plafond geconstateerd. Verder heeft de deskundige bij zijn beantwoording van de aan hem gestelde vragen het volgende in zijn rapport vermeld:
“Vraag 3.Welke schade (of in voorkomend geval: toegenomen schade) is er aan de orde bij de woning? Wanneer is deze schade ontstaan?Antwoord:De volgende schade is aan de orde bij de woning: Scheurvorming in interieur, wanden, plafonds en afwerkingen.Plaatselijk afgevallen stucwerk.Scheurvorming in exterieur: scheuren in gevels.Kapotte ruit in achtergevel.Klemmende deuren binnen en buiten.Achterstallig onderhoud.
Genoemde schades zijn waargenomen tijdens de rondgang in en om de woning in het bijzijn van partijen.
Wanneer welke schade is ontstaan is niet geheel sluitend te beantwoorden voor alle waargenomen schades. Er is op twee momenten een vastlegging gemaakt van de schade van de woning, na de sloopwerkzaamheden, vóór de heiwerkzaamheden. Ondergetekende kan dus toegenomen schade vaststellen van af het moment dat de vooropnames zijn gemaakt.
De toegenomen schade in de woning van de heer [appellant] is feitelijk vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de foto's van Mika / Bouwhorst gemaakt op 7 mei 2008, de vooropname van Crawford & Company Nederland B.V. op 27 mei 2008 en de opname (na schademelding) van
Hayma Advies op 15 augustus 2008 met de door ondergetekende vastgestelde schade tijdens de opname op 25 oktober 2011. Daarnaast is toegenomen schade in de lijst opgenomen daar waar beide partijen tijdens de opname hebben aangegeven dat deze is ontstaan als gevolg van de heiwerkzaamheden.
(…)
Begane grond:Schade 1: Scheur rechts van voordeur, (zie waarneming 1 en foto 01).Gebaseerd op de mededelingen en de foto's uit het rapport van Crawford enCompany en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade isontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 01 en 01a).Schade 2: Scheur in aansluiting woningscheidende wand met plafond over de gehele lengtevan de gang, (zie waarneming 2 en foto 02). - Gebaseerd op de mededelingen en defoto's uit het rapport van Crawford en Company en de foto’s van Mika/Bouwhorstkan gesteld worden dat deze schade is ontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 02 en 02a).Schade 3: Scheur in boog boven doorgang naar keuken in gang, (zie waarneming 3 en foto 03).Later ook brokstukken eruit gevallen. - Gebaseerd op de mededelingen en de foto'suit het rapport van Crawford en Company en de foto’s van Mika/Bouwhorst kangesteld worden dat deze schade is ontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 03/04 en03a/04a).Schade 4: Linker schuifdeur van voorkamer naar achterkamer klemt, schuift in het geheel nietmeer, (zie waarneming 5 en foto 05). Gebaseerd op de mededelingen en de foto’s uithet rapport van Crawford en Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteldworden dat deze schade is ontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 05 en 05a).Schade 5: Scheur midden op wand tussen de deur van de keukenen van het toilet, (ziewaarneming 9 en foto 13). Deze scheur loopt ook in de muziekkamer en op deoverloop - Gebaseerd op de mededelingen en de foto's uit het rapport van Crawforden Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade isontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 06 en 06a).
1e verdieping:Schade 6: Scheur in woningscheidende wand en de daartegen geplaatste wand ter hoogte van dé trap en op de overloop, (zie waarneming 16 tot en met 18 en foto 27 tot en met 32). - Gebaseerd op de mededelingen en de foto's uit het rapport van Crawford en Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade is ontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 07 en 07a).Schade 7: Scheur in de wand tussen de muziekkamer en de overloop,(zie waarneming 21 en foto 37 tot en met 42). Deze scheur loopt ook op de begane grond op de wand bij de keuken en het toilet. - Gebaseerd op de mededelingen en de foto’s uit het rapport van Crawford en Company en de foto’s van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade is ontstaan na 7 mei 2008, (zie foto 08/09 en 08a/09a).Schade 8: Kapotte ruit in slaapkamer, (zie waarneming 25 en foto 45). - Gebaseerd op de mededelingen en de foto's uit het rapport van Crawford en Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade is ontstaan na 7 mei 2008.
Zolderverdieping:Schade 9: Beschadiging in de woningscheidende wand, het metselwerk is weggedrukt, (zie waarneming 30). - Gebaseerd op de mededelingen en de foto's uit het rapport van Crawford en Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade is ontstaan vóór
7 mei 2008 tijdens sloopwerkzaamheden in het pand op nummer 36, (zie foto 10).Schade 10: Scheurvorming in de woningscheidende wand ter plaatse van de aansluiting van detrap, (zie waarneming 30). – Gebaseerd op de mededelingen en de foto's uit het rapport van Crawford en Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan gesteld worden dat deze schade is ontstaan vóór
7 mei 2008 en verergerd na die tijd, (zie foto 11 en 11 a). Gebaseerd op de mededelingen, de foto's uit het rapport van Crawford en Company en de foto's van Mika/Bouwhorst kan voor alle overige geconstateerde schades gesteld worden dat deze niet zijn verergerd en ook niet zijn veroorzaakt door de werkzaamheden aan het pand op nummer 36.
Vraag 4.Waardoor wordt deze (toegenomen) schade in voorkomend geval veroorzaakt?Antwoord:De toegenomen schade is veroorzaakt door het heien op 11, 14 en 24 november 2008 in het pand op nummer 36. Uitzondering hierop is de schade op de zolder waar het metselwerk is weggedrukt. Deze is volgens mededeling van beide partijen veroorzaakt door de sloopwerkzaamheden in het naastgelegen pand.
Vraag 5.Is er sprake van een eindsituatie? Zo nee, waardoor wordt dat veroorzaakt en hoeveel (extra) schade verwacht u nog?Antwoord:Er is geen sprake van een eindsituatie. De oorzaak hiervan is te vinden in het feit dat de woningscheidende wand tussen nummer 34 en 36 nu is onderheid. De helft van het dubbele woonhuis (nummer 36), inclusief de gemeenschappelijke scheidingsmuur, is nu gefundeerd op een diep gelegen draagkrachtige laag. Het woonhuis van de heer [appellant] op nummer 34 staat, met uitzondering van de woningscheidende wand, nog op staal gefundeerd. Dit is een ondiepe manier van funderen, op een draagkrachtige laag in de bovenste lagen van de bodem. Deze bovenlagen in de bodem ondergaan andere wijzigingen en invloeden van buitenaf dan de dieper gelegen draagkrachtige lagen. Deze koppeling van een fundering op staal aan een onderheide fundering is onwenselijk, zeker in het geval van dit dubbele woonhuis. Wanneer in de toekomst wijzigingen optreden in de draagkracht van de grondlagen tussen de ondiep en de diep gelegen draagkrachtige lagen, bijvoorbeeld door trillingen van zwaar verkeer of wijzigingen in de grondwaterstand, zal het op staal gefundeerde gedeelte van het pand andere zettingen ondergaan dan het onderheide gedeelte. Dit levert ongelijke zettingen in het dubbele woonhuis op met schade tot gevolg. Kortom ongelijke diepte van funderen levert ongelijke zettingen op en dus is schade te verwachten. Of schade zal optreden zal de toekomst dus moeten uitwijzen. De hoeveelheid schade valt niet te voorspellen.
Vraag 6.Hoe dient de schade in voorkomend geval te worden hersteld? Dienen ten behoeve van het herstel of ter voorkoming van nieuwe schade werkzaamheden aan de fundering van de woning te worden verricht, mede gelet op het feit dat de woningen onderling niet gedilateerd zijn en de gemeenschappelijke muur tussen nr. 34 en 36 gedurende de werkzaamheden is onderheid?Antwoord:Gezien het feit dat de gemeenschappelijke scheidingswand tussen huisnummer 34 en 36 nu is onderheid, kan schade in de toekomst slechts worden vermeden door ook het resterende gedeelte van het woonhuis op nummer 34 op palen te funderen. Dit is te realiseren door funderingspalen aan te brengen met daarop een dragende vloer die ingekast wordt in de gevels en in de dragende wanden in de woning. Hierbij dient er rekening mee gehouden te worden dat deze nieuwe fundering losgekoppeld wordt / blijft van de fundering van het belendende pand op nummer 32.”
4.18
Alle hiervoor genoemde rapporten van partijdeskundigen en van de door de rechtbank benoemde deskundige hebben als bijlagen een groot aantal foto’s. De in deze procedure overgelegde kopieën van die foto’s zijn voor een groot deel zo slecht dat deze niet goed zijn te beoordelen. Het is aan partijen zorg te dragen voor het aanleveren van leesbare producties ter onderbouwing van hun standpunten. Het hof ziet geen aanleiding partijen in dit stadium van de procedure nog in de gelegenheid te stellen nieuwe kopieën van de foto’s in het geding te brengen.
4.19
Omdat de rechtbank zich door het deskundigenrapport van BB Bouwpathologie onvolledig en/of onvoldoende duidelijk voorgelicht oordeelde, heeft zij bij beschikking van
9 december 2015 een tweede deskundigenbericht bevolen en daarbij als deskundige benoemd: Prof. dr. ir. ing. [de deskundige2] verbonden aan Crux Engineering B.V. te Amsterdam. De deskundige heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport
d.d. 3 januari 2017 (hierna: rapport Crux). Een aantal van de daarin genoemde feiten zijn, voor zover niet weersproken door partijen, verwerkt in de hiervoor vastgestelde feiten onder 2.4 tot en met 2.12. In het rapport Crux schrijft de deskundige onder meer het volgende:
“Voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden had Mika c.s. een bouwkundige vooropname moeten laten uitvoeren. Pas nadat [adres] 36 intern gestript was en door de heer [appellant] was aangegeven dat hij hiervan schade heeft ondervonden, is door Crawford in opdracht van
De Bouwhorst B.V. een bouwkundige opname gedaan. Daarnaast hadden de sloopwerkzaamheden met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd moeten worden. Gezegd moet worden dat de uitgevoerde bouwkundige opname van Crawford van mei 2008 wel een beeld geeft van de bouwkundige staat van de woning van de heer [appellant] voorafgaande aan de heiwerkzaamheden. Funderingsherstel van het bestaande pand nr. 36 zou worden gedaan met stalen buispalen met schachtdiameter 168mm en voetplaat 200mm. Daar de palen tot in de vastgepakte zandlaag zouden worden geheid en de palen gesitueerd waren pal naast de scheidingsmuur met nr. 34 had minimaal een trillingmeting uitgevoerd moeten zijn tijdens de uitvoering van het heiwerk. Indien voorafgaande aan de heiwerkzaamheden een trillingpredictie was uitgevoerd dan had Mika c.s. kunnen weten dat er bij dit paalsysteem een reële kans op schade aanwezig was.
(…) Op grond van de trillingmeting(en) hadden de gedaagden de heiwerkzaamheden direct moeten staken en voor een geschroefd paalsysteem moeten kiezen hetgeen ook geschiedde echter pas toen al meerdere palen tot in het vastgepakte zand waren gebracht (heiend dan wel trillend).
(…)
Onderscheidt dient te worden gemaakt tussen eventuele schade ontstaan ten gevolge van het intern strippen van [adres] 36, het uitgevoerde heiwerk in het kader van het funderingsherstel van [adres] 36 en de overige bouwwerkzaamheden die vervolgens nog zijn uitgevoerd.Doordat voorafgaande aan de sloop- en bouwwerkzaamheden geen bouwkundige opname is uitgevoerd van [adres] 34 en de eerste bouwkundige opname (van Crawford van 27 mei 2008) dateert van ná het intern strippen, kan niet onomstotelijk worden aangegeven wat de schade is die door de sloopwerkzaamheden is ontstaan. Uitzondering hierop is ons inziens de matig tot forse scheurvorming in de halfsteens woningscheidingswand op zolder.Op grond van een vergelijking van de gemaakte foto's voorafgaande aan het heiwerk (maar na uitvoering van het intern strippen van pand 36) met de gemaakte foto's circa 3 jaar na dato (zie hoofdstuk 9.7 in Bijlage 9) achten wij de kans groot / het zeer reëel dat de inpandig ontstane scheuren grotendeels te wijten zijn aan de heiwerkzaamheden. Vanwege de funderingswijze van pand 34 zullen in het verleden zettingen en zettingsverschillen zijn opgetreden. Deze waren blijkbaar dusdanig dat in 1989 gekozen is voor het uitvoeren van een funderingsversterking van de hoek van de voorgevel. Door het heiwerk is de constructie in trilling gebracht wat geleid heeft tot (verdere) scheurvorming, daar de constructie naar alle waarschijnlijkheid al onder spanning stond ten gevolge van de opgetreden hoekverdraaiingen.
(…)
De noodzaak tot het uitvoeren van funderingsherstel wordt in principe ingegeven door de vervormingen die het pand al heeft ondergaan (hetgeen kan worden bepaald aan de hand van een vloer- en/of lintvoegwaterpassing) en de actuele zakkingssnelheid van het pand (hetgeen bepaald kan worden door het uitvoeren van herhalingsmetingen van op het pand aangebrachte hoogteboutjes).
(…)
Daar het zeer aannemelijk is dat het pand van [appellant] nog aan zettingen onderhevig is, zal een dergelijk onderzoek vanwege de benodigde tijd die dit vergt, naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een verdere toename van de schade terwijl een funderingsherstel in de nabije of verre toekomst toch noodzakelijk is.
(…)
Gelet op de bodemopbouw en de funderingswijze van de andere bouwmuren is het niet aannemelijk dat in de toekomst geen verdere schade aan de woning van [appellant] zal optreden. De mate waarin is afhankelijk van de funderingsdrukken, de grondslag en invloeden van buiten (onder andere grondwaterstandwijzigingen). Om eventuele gevolgschade te voorkomen is funderingsherstel van het pand van [appellant] noodzakelijk.
Het aanbrengen van een dilatatievoeg in de voorgevel zal ons inziens alleen leiden tot een verslechtering, daar de voorgevel zich zal los scheuren van de scheidingswand terwijl aan de situatie in de rest van de woning niks wordt gedaan. De balken in de gang en de keuken zullen net als in de bovengelegen vertrekken in de scheidingswand zijn opgelegd. De zettingsverschillen zullen daar dus in de toekomst alleen maar groter gaan worden waardoor de kans op (verdere) scheurvorming toeneemt.
(…)
De nieuwbouw en het verbouwde gedeelte vormen bouwkundig een geheel. Het meest voor de hand liggende is dan om beide eenzelfde fundering te geven. Doordat in het ontwerp doorgebroken wordt aan de achterkant, zal aan weerszijden van de doorbrak sprake zijn van geconcentreerde belastingen waarop de strookfundering niet gedimensioneerd is. Deze wijziging in belasting zou dan gezien de beneden aanlegniveau aanwezige grondlagen leiden tot zettingen. Een nagenoeg zettingsvrije funderingsconstructie voor de nieuwbouw wordt verkregen door het toepassen van palen die gefundeerd staan in de diepe zandlaag beneden VP-6m. Indien gefundeerd wordt op de tussenzandlaag op VP-2,0 à -2,5 m met behulp van putringen of op een hoger niveau met behulp van stroken dan zijn afhankelijk van de funderingsdrukken en de grondslag zettingen van enkele mm's tot enkele cm's te verwachten hetgeen niet wenselijk is. Doordat de nieuwbouw op palen wordt gefundeerd, dient in dit geval ook het verbouwde gedeelte op palen te worden gefundeerd waardoor het antwoord op de gestelde vraag is.
(…)
Het heiend dan wel trillend inbrengen van de stalen buispalen heeft ons inziens de meeste schade veroorzaakt aan de woning van [appellant] . Indien direct al voor een trillingvrij paalsysteem was gekozen en niet pas nadat in totaal 8 stalen buispalen waren ingebracht dan zou direct na afloop van de bouwwerkzaamheden waarschijnlijk geen tot zeer geringe schade aan de woning van [appellant] zijn geconstateerd. Op basis van de bouwkundige opnames kan gesteld worden dat door de
bouwwerkzaamheden geen directe schade ontstaan is aan de fundering van [appellant] (geen verzakkingen geconstateerd bij de voor- of achtergevel ter hoogte van de woningscheidingswand). Indirect is door het opvangen van de woningscheidingswand 34/36 met palen is wel een situatie ontstaan die zal leiden zettingsverschillen en tot schade aan de fundering en verdere schade aan de woning van [appellant] .
(…)
Doordat de gezamenlijke muur onderheid is, is de rest van de fundering onder het pand van [appellant] niet slechter geworden maar is een verschil in zettingsgedrag ontstaan. Het pand staat nu als het ware op twee verschillende typen funderingen. Op grond van de opnames die gedaan zijn voorafgaande aan de heiwerkzaamheden, lijkt het pand van [appellant] onderhevig te zijn (geweest) aan zettingen en met name zettingsverschillen. Dit wordt bevestigd door de uitgevoerde funderingsversterking bij de voorgevel in 1989. Door deze verschilzettingen en de verschillende typen funderingen is schade in de toekomst niet uit te sluiten. De fundering is met betrekking tot de draagkracht dus geschikt, maar vanuit oogpunt van (schade door) vervormingen niet.
(…)
De reeds eerder opgetreden verzakking aan de rechterzijde van de woning van [appellant] is ondervangen door een ondiep funderingsherstel bestaande uit 2 poeren. Deze kan echter nog steeds als een zettingsgevoelige fundering worden geclassificeerd, vanwege de aanwezigheid van samendrukbare lagen onder het aanlegniveau. Doordat deze poeren, net als de kelder, gefundeerd zijn op de tussenzandlaag, terwijl de strookfundering hoger gefundeerd is in een enigszins samendrukbaar grondpakket, zijn zettingsverschillen te verwachten tussen de verschillende funderingsconstructies. Uit de verstrekte informatie blijkt echter niet dat het pand zich in een dusdanige bouwkundige staat verkeerde dat funderingsherstel op de korte noch op de lange termijn strikt noodzakelijk was. De noodzaak om funderingsherstel uit te voeren bij de woning van [appellant] is echter door het uitgevoerde funderingsherstel bij de scheidingsmuur alleen maar toegenomen, doordat het verschil in zettingsgedrag groter is geworden in vergelijking tot de situatie daarvoor. De mate waarin is moeilijk te bepalen daar het historisch zettingsgedrag van de woning niet bekend is evenals de reeds opgetreden zettingen dat niet zijn. Slechts door het uitvoeren van een vloerwaterpassing en hoogtemetingen gedurende minimaal een jaar wordt een indicatie gekregen van de zettingen en zettingssnelheid. Doordat de buitengevels gestuct zijn, kan een lintvoegwaterpassing niet worden uitgevoerd. Normaliter geeft een dergelijke meting een beter beeld van de al opgetreden zettingen.
(…)
Tussen de uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden en de geconstateerde scheuren intern maar ook bij de achtergevel lijkt een causaal verband te zijn. Doordat in tegenstelling tot de standaardprocedure geen vooropname is gedaan (slechts een opname van Crawford nádat reeds schade geconstateerd was als gevolg van het intern strippen) en geen opname is uitgevoerd nadat de heiwerkzaamheden gestaakt waren (slechts een zeer summiere opname van Lengkeek Expertises circa 3 maanden na dato) is het niet mogelijk om de ontstane schade als gevolg van de heiwerkzaamheden te bepalen.
(…).
in tegenstelling tot wat normaliter het geval is, is voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden geen bouwkundige opname gedaan door Mika c.s. evenals na afloop van de heiwerkzaamheden. Pas op
25 mei 2008 is door Crawford een (voor)opname gedaan in opdracht van De Bouwhorst B.V. (zie [ 1]) en is door Hayma in opdracht van Mika Projecten B.V. een inspectie gedaan op 15 augustus 2008 (zie [2]). Dit is te laat geweest.
(…)
De ten opzichte van de (voor)opname van Crawford geconstateerde schade lijkt zeer waarschijnlijk te zijn veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden aan nr. 36 en nr. 38. De garage waarnaar verwezen wordt in de vraag behoort toe aan nummer 34 en niet 32. De plafondbalken van de garage zijn opgelegd in de zijmuren van [adres] 32 en 34. De zijmuur van [adres] 32 is gefundeerd op een (tussen)zandlaag terwijl de zijmuur van [adres] 34 gedeeltelijk op deze (tussen)zandlaag is gefundeerd (namelijk ter plaatse van de kelder) maar ook op een hoger niveau in een naar verwachting meer zettingsgevoelige grondlaag. De garage is gebouwd ergens tussen 1920 en 1938 en zal geleidt hebben tot een belastingsverhoging op de gemetselde strookfundering. Het valt niet uit te sluiten dat hierdoor additionele zettingen zijn opgetreden bij de hoog gefundeerde strookfundering.(…)
De nieuwe betonvloer van nr. 36 die gefundeerd is op de vaste zandlaag (bovenkant op 5,5 à 6m beneden maaiveld), is ingekast in de woningscheidingswand van 34/36. In vergelijking tot de vaste zandlaag zijn de bovenliggende grondlagen waarop de andere bouwmuren van nr. 34 zijn gefundeerd in meer of mindere mate zettingsgevoelig. Ondanks het feit dat het gebouw in 1870 gebouwd is, kan het pand nog aan zettingen onderhevig zijn mede door de in het verleden uitgevoerde uitbreidingen (toename van de belasting op de funderingstrook) en kruip die bij leem voorkomt. De grootte van deze zettingen kan daarnaast ook worden beïnvloedt door eventuele grondwaterstandwijzigingen in de toekomst. Het is dus niet aannemelijk dat nu sprake is van een eindsituatie. Daar de mate van zettingen en met name zettingsverschillen moeilijk te voorspellen is, kan de hoeveelheid extra schade in de toekomst niet worden aangegeven.
(…)
De woningscheidingswand van 34/36 is door het uitgevoerde funderingsherstel gefundeerd op palen terwijl de voorgevel op een ondiepe gemetselde strookfundering staat. Door in de voorgevel een dilatatievoeg aan te brengen zal de voorgevel zich waarschijnlijk los scheuren van de woningscheidingswand van 34/36. Bij de achtergevel kan vanwege de gepleegde nieuwbouw geen dilatatievoeg worden aangebracht. Doordat daarnaast de plafondbalken in de gang en de bovengelegen vertrekken in de woningscheidingswand van 34/36 liggen, zal het aanbrengen van een dilatatievoeg in de voorgevel juist tot een verslechtering leiden. Door ook funderingsherstel te plegen bij [adres] 34 zullen beide panden in principe hetzelfde zettingsgedrag vertonen. Nadeel van deze oplossing is dat zich nu eventueel een probleem voordoet bij de garage. De balken van de garage liggen namelijk ook in de zijmuur van [adres] 32 die op de (tussen)zandlaag is gefundeerd. Vanwege het funderingsniveau van dit pand verwachten wij een gering zettingsgedrag.
(…)”

5.De vordering bij en de beslissing door de rechtbank

5.1
[appellant] heeft bij de rechtbank (verkort weergegeven) in zijn dagvaarding gevorderd Mika c.s. en het Aannemersbedrijf hoofdelijk te veroordelen tot betaling van diverse schadeposten. In zijn conclusie na deskundigenbericht heeft [appellant] zijn eis gewijzigd door ten dele andere schadebedragen te vorderen.
5.2
De rechtbank heeft terecht onderscheid gemaakt tussen de processuele positie van de wel verschenen partijen Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf enerzijds en de niet verschenen partijen Mika v.o.f. en Mika Projecten anderzijds.
5.3
Tegenover Mika v.o.f. en Mika Projecten heeft de eiswijziging hiervoor genoemd onder 5.2 geen effect omdat gesteld noch gebleken is dat de eiswijziging bij exploot kenbaar is gemaakt aan Mika Projecten. Tegenover deze partijen moest de rechtbank de in de dagvaarding omschreven eis beoordelen op de gronden genoemd in artikel 139 Rv. De rechtbank heeft dat gedaan en daarbij de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond geoordeeld. Zij moest deze vorderingen vervolgens volledig toewijzen.
5.4
Ten aanzien van Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf heeft de rechtbank de vordering van [appellant] na wijziging van eis en, rekening houdend met de gevoerde verweren beoordeeld en deze ten dele toegewezen. Voor de kosten voor de fundering en de gevolgschade heeft de rechtbank geoordeeld dat deze voor 75% zijn toe te rekenen aan de door het Aannemersbedrijf c.q. in opdracht van Mika c.s. uitgevoerde werkzaamheden. Kort weergegeven heeft de rechtbank Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling aan [appellant] van:
a) € 6.034,52 (schadeposten 1 tot en met 10) te vermeerderen met btw en de wettelijke rente;
b) € 47.306,67 (fundering), te vermeerderen met de wettelijke rente;
c) € 521,57 (raam) inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d) € 24.543,75 (gevolgschade) inclusief btw te vermeerderen met de wettelijke rente;
e) € 3.848,60 (kosten vaststelling schade en aansprakelijkheid) met de wettelijke rente;
f) de proceskosten (€ 18.659,30) te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten;

6.Partijen in het hoger beroep

6.1
Er is door [appellant] principaal appel en door Mika c.s. en het Aannemersbedrijf incidenteel appel in gesteld. Anders dan in eerste aanleg, zijn naast Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf thans ook Mika v.o.f. en Mika Projecten in de procedure verschenen.
6.2
Daarom kunnen de verweren die Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf bij de rechtbank hebben gevoerd nog aan de orde komen als de bezwaren van [appellant] worden gehonoreerd. Mika v.o.f. en Mika Projecten kunnen daar niet van profiteren. Zij zullen hun eigen verweren in het hoger beroep aan de orde moeten stellen.
6.3
In het incidentele appel geldt voor [appellant] op zijn beurt dat de tegen Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf na de dagvaarding bij de rechtbank nog aangevoerde gronden en standpunten in dit hoger beroep aan de orde kunnen komen. Tegen Mika v.o.f. en Mika Projecten zijn deze argumenten toen niet aangevoerd. Daarom moet [appellant] dat in hoger beroep alsnog doen.
6.4
De omstandigheid dat Mika v.o.f. is opgeheven per 31 december 2015 en dat
Mika Projecten per 11 januari 2019 is ontbonden wegens gebrek aan baten, heeft procesrechtelijk geen betekenis voor de procedure. Deze is aangevangen op een moment dat van opheffing respectievelijk ontbinding nog geen sprake was, zodat de procedure in hoger beroep kan worden voortgezet tussen dezelfde partijen. Of er door de opheffing en/of ontbinding sprake zal zijn executieproblemen, zal later moeten blijken.

7.De wijziging van eis in hoger beroep

7.1
[appellant] heeft in de memorie van grieven zijn eis (opnieuw) gewijzigd. Hij vordert (primair) dat het hof Mika c.s. en het Aannemersbedrijf hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
a) € 9.650,- (schade 1 tot en met 10), € 8.750,- en € 23.500,- steeds met 21% btw en de wettelijke rente;
b) € 97.500,- (fundering) te vermeerderen met 21% btw en de wettelijke rente;
c) € 521,57 (raam) inclusief btw te vermeerderen met de wettelijke rente;
d) € 98.291,- (gevolgschade) te vermeerderen met 21% btw en de wettelijke rente;
e) € 51.886,80 (kosten vaststelling schade en aansprakelijkheid) met de wettelijke rente;
f) € 10.000,- (immateriële schade) met de wettelijke rente;
g) de proceskosten met nakosten, de kosten van het deskundigenbericht, en de proceskosten in de procedure voor het voorlopig deskundigenbericht met de wettelijke rente.
7.2
Tegen deze wijziging van eis hebben Mika c.s. zich niet verzet en ook het hof ziet geen redenen om de eiswijziging ambtshalve te weigeren op grond strijd met een goede procesorde. Het hof zal daarom rechtdoen op de gewijzigde eis.

8.De beoordeling van de vordering en de grieven

Inleidende opmerkingen en leeswijzer
8.1
Het gaat er in deze zaak om of en in hoeverre door werkzaamheden, uitgevoerd door het Aannemersbedrijf of door werkzaamheden in opdracht van Mika c.s. schade aan [appellant] is veroorzaakt die voor vergoeding in aanmerking komt. [appellant] meent dat hem te weinig schadevergoeding is toegekend. Mika c.s. menen dat zij door de rechtbank ten onrechte tot de vergoeding van een te hoog bedrag zijn veroordeeld. Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel appel door elkaar en soms gezamenlijk behandelen aan de hand van het volgende.
8.2
Het hof geeft eerst aandacht aan de (kennelijk) door Mika v.o.f. en Mika Projecten opgeworpen
grief Ain het incidentele hoger beroep. Daarin gaat het om de procesrechtelijke consequenties van het in eerste aanleg door deze partijen niet verschijnen. In
grief Bin het incidentele hoger beroep stellen Mika c.s. de grondslag van de tegen hen gerichte vordering ter discussie. Beide partijen verzetten zich in hoger beroep tegen de door de rechtbank gehanteerde verdeelsleutel voor schade ten gevolge van de nieuw aangebrachte fundering (grief I in principaal appel en de grieven C en D in incidentele appel). De vraag of een verdeelsleutel moet worden toegepast en zo ja hoe, ligt daarmee in hoger beroep in volle omvang ter tafel.
8.3
De overige grieven handelen over een aantal schadeposten en wel de volgende:
- de kosten voor het plaatsen van een voorzetwand (grief II principaal appel);
-de kosten voor tijdelijke huisvesting elders (grief III principaal appel);
- de kosten voor meerdere deskundigen (grieven IV en V principaal appel);
- immateriële schadevergoeding (grief VI principaal appel).
9.
De processuele positie van Mika v.o.f. en Mika Projecten in eerste aanleg (grief A)
9.1
Zoals hiervoor al overwogen, zijn Mika vof en Mika Projecten in de procedure bij de rechtbank niet verschenen en is tegen hen verstek verleend. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen zoals geformuleerd in de dagvaarding voor wat betreft deze twee gedaagden haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen en dat deze volledig moeten worden toegewezen.
9.2
De rechtbank heeft daarmee de in artikel 139 Rv omschreven norm toegepast op de gedaagden tegen wie verstek is verleend. Terecht verzetten Mika v.o.f. en Mika Projecten zich niet tegen de toepassing van die norm. Mika v.o.f. en Mika projecten bepleiten echter dat de rechtbank bij de beoordeling van ‘de gegrondheid’ van de in eerste aanleg tegen hen gerichte vorderingen rekening moest houden met de verweren die door de
welverschenen gedaagden Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf naar voren zijn gebracht.
9.3
Dit standpunt vindt echter geen steun in het civiele procesrecht. De leer van de gescheiden grondslagen brengt mee dat als bij subjectieve cumulatie, zoals hier aan de orde is, vorderingen tegen meerdere gedaagden moeten worden beoordeeld, het verweer van de ene gedaagde niet strekt tot voordeel van een medegedaagde. Het gaat immers om procesrechtelijk te onderscheiden procedures tegen meerdere gedaagden. De vordering tegen ieder van hen dient te worden beoordeeld op de door die betreffende gedaagde gevoerde verweren.
9.4
Als een gedaagde heeft afgezien van ieder verweer, zoals bij een niet verschenen gedaagde tegen wie verstek is verleend, resteert de beoordeling op grond van artikel 139 Rv. Beoordeeld moet dan worden of de in de dagvaarding gestelde gronden de rechter tot het oordeel ongegrond dan wel onrechtmatig behoren te leiden. Is dat niet het geval, dan
moetde rechter de vorderingen jegens de niet verschenen gedaagden toewijzen. De rechtbank heeft dus op goede gronden de vorderingen van [appellant] tegen Mika v.o.f. en Mika Projecten volledig toegewezen. Grief A in het incidenteel appel faalt.
10.
De (rechts)gronden voor de aansprakelijkheid van Mika c.s. (grief B)
10.1
Voorop staat dat de rechtbank onder 2.5 van haar eindvonnis alleen de grondslagen van de tegen Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf gerichte vorderingen heeft beoordeeld. Tegen Mika v.o.f. en Mika Projecten was immers verstek verleend. Anders dan in rechtsoverweging 5.1 van het vonnis van 29 april 2015, overweegt de rechtbank onder 2.5 van haar eindvonnis dat Bouwhorst Projecten als eigenaar van pand 36 en opdrachtgever in de zin van artikel 6:171 BW aansprakelijk is voor de door haar ingeschakelde opdrachtnemers. Met betrekking tot het Aannemersbedrijf overweegt de rechtbank dat deze onzorgvuldig te werk is gegaan.
10.2
Volgens de rechtbank volgt uit het Rapport Crux dat het slopen niet zorgvuldig is gebeurd. Voor wat betreft de methode van funderen is vooraf onvoldoende onderzocht of de gebruikte methoden van het in de grond brengen van de funderingspalen zich verdroegen met de slechte tot matige bouwkundige staat van pand 34. Er hadden vanaf het begin trillingmetingen moeten worden verricht. Dan zou direct zijn gekozen voor het ‘trillingvrij inbrengen’ van funderingspalen. Pas nadat eerst andere methoden van funderen zijn toegepast is uiteindelijk gekozen voor trillingvrij funderen. Door de nieuw aangebrachte fundering is sprake van twee typen fundering met verschil in zettingsgedrag. Volgens de rechtbank veroorzaakt dit schade aan pand 34. De nieuwe fundering onder de gemeenschappelijke scheidingsmuur had zonder toestemming door [appellant] niet mogen worden aangebracht. De consequenties van het aanbrengen van die fundering waren het Aannemersbedrijf bekend of hadden dat behoren te zijn. Er was geen noodzaak waardoor het aanpassen van de fundering zonder toestemming van [appellant] of vervangende toestemming door de Kantonrechter geen uitstel verdroeg. Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf waren daarom niet bevoegd tot het (doen) aanbrengen van de nieuwe fundering zodat zij aansprakelijk zijn voor de gemaakte fouten. Bouwhorst Projecten op grond van artikel 6:171 BW en het Aannemersbedrijf op grond van artikel 6:162 BW. Alles aldus de rechtbank.
10.3
Het hof zal eerst beoordelen of sprake is van een door het Aannemersbedrijf gemaakte fout. Zonder een dergelijke fout is het Aannemersbedrijf immers niet aansprakelijk en is ook van kwalitatieve aansprakelijkheid van de vof en haar vennoten geen sprake.
10.4
Bij de beantwoording van de vraag of door het Aannemersbedrijf een fout is gemaakt, is sprake van een driedeling. Het gaat om aansprakelijkheid voor (1) sloopwerkzaamheden, (2) de wijze waarop de funderingspalen in de grond zijn gebracht (het heien) en (3) de gekozen nieuwe funderingsconstructie. Daarbij gaat het er steeds om of voorzienbaar was dat aan [appellant] schade zou worden toegebracht. De vraag naar fouten of onzorgvuldigheid is in hoger beroep slechts relevant voor zover het gaat om schadeposten die in hoger beroep nog aan de orde zijn. Die schadeposten zijn naast de kosten voor herstel van de aangebrachte funderingsconstructie: de schade ten gevolge van het heien, de kosten voor het plaatsen van een voorzetwand, de kosten voor huisvesting elders, de kosten voor diverse ingeschakelde deskundigen en de vergoeding van immateriële schade.
10.5
In de stukken is nog sprake van ‘overige bouwwerkzaamheden’. Uit het rapport Crux volgt niet (duidelijk) welke schade in verband staat met ‘overige’ bouwwerkzaamheden. Kennelijk is daarmee niet bedoeld schade door het ‘strippen’ (slopen) van pand 36. Ook schade in de zin van herstel van de fundering wordt kennelijk niet bedoeld. In de processtukken wordt na de sloopwerkzaamheden vrijwel uitsluitend ingegaan op het heien van de funderingspalen. Het begrip ‘overige bouwwerkzaamheden’ komt in het dossier drie maal voor. Voornamelijk in de berichten van de deskundigen en zonder nadere specificatie. Het hof zal op die werkzaamheden, anders dan in de betekenis van werkzaamheden verbonden aan het heien, niet nader ingaan.
Onzorgvuldigheid bij het slopen?
10.6
Schade die uitsluitend is toe te schrijven aan het slopen van pand 36 (voorafgaand aan heien van funderingspalen) is moeilijk vast te stellen. Een vooropname van pand 34 (vóór aanvang van de sloopwerkzaamheden) ontbreekt, evenals foto’s waarop de bouwkundige toestand van pand 34 voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden is vastgelegd. Ook de stellingen die [appellant] ten grondslag legt aan zijn in hoger beroep nog relevante schade, spitsen zich vooral toe op de manier waarop de funderingspalen in de grond zijn gebracht en op de gekozen funderingsconstructie. Dat geldt ook voor de deskundigen.
10.7
Alleen de schade die [appellant] vordert vanwege het plaatsen van een voorzetwand staat in direct verband met de sloopwerkzaamheden en alleen voor deze schadepost is daarmee de vraag relevant of door het Aannemersbedrijf onzorgvuldig is gewerkt bij het slopen. In dat verband stelt [appellant] dat zijn adviseur (ir. [naam3] ) het noodzakelijk achtte dat een voorzetwand (voor de scheidingswand) aan de zijde van pand 34 werd geplaatst. Een rapportage waarin deze deskundige dit kennelijk stellige advies onderbouwt, is echter niet overgelegd. Volgens [appellant] zijn bij het slopen in april 2008 gaten gemaakt in de gemeenschappelijk muur. Die gaten zijn niet (adequaat) opgevuld. Volgens [appellant] heeft het Aannemersbedrijf, anders dan zij betoogt, aan de zijde van pand 36 geen voorzetwand tegen de scheidingswand geplaatst, zodat sprake was van geluidsoverlast.
10.8
Het hof overweegt het volgende. Door Mika c.s. is gemotiveerd aangevoerd dat zij aan haar zijde een voorzetwand tegen de scheidingswand heeft geplaatst. Deze stelling vindt steun in het rapport van 31 mei 2012 dat door ir. [de deskundige1] in het kader van het voorlopig deskundigenonderzoek is uitbracht en in de overgelegde correspondentie. Een bewijsaanbod door [appellant] waarin voldoende concreet en specifiek wordt aangeboden dat geen voorzetwand aan de zijde van pand 36 is geplaatst, ontbreekt. Nu ook in de toelichting op grief II in het principaal appel de onderbouwing van de gestelde geluidsoverlast of andere
schade ontbreekt, zal het hof deze schadepost afwijzen wegens gebrek aan een toereikende onderbouwing. Daarbij speelt een rol dat in het rapport Lengkeek (zie hiervoor onder 4.17) is geconstateerd dat in
‘de huidige situatie sprake is van een verbeterde geluidsisolatie ten opzichte van de situatie zoals die voorheen was’.Deze constatering door de deskundige is door [appellant] onvoldoende weersproken.
10.9
Daarmee faalt grief II. Nu er voor het overige in hoger beroep geen schadeposten aan de orde zijn die in causaal verband staan met de sloopwerkzaamheden, kan de vraag of het sloopwerk onzorgvuldig is geweest in hoger beroep verder onbeantwoord blijven. In het navolgende gaat het dus uitsluitend om de vraag of de wijze waarop de funderingspalen in de grond zijn gebracht onzorgvuldig is tegenover [appellant] en de vraag of de nieuwe funderingsconstructie onzorgvuldig is tegenover [appellant] . Het gaat er dan vooral om of daardoor voorzienbaar aan [appellant] schade is toegebracht.
Onzorgvuldige wijze van funderen?
10.1
Vaststaat dat pand 34 constructief een geheel vormde met pand 36, met als gemeenschappelijk element de scheidingsmuur. Ook staat vast dat pand 34 bouwkundig in matige tot slechte staat verkeerde en daardoor verhoogd kwetsbaar was. Dat gold ook voor de fundering van pand 34 die in 1989 al eens hersteld moest worden. Ten slotte staat vast dat Mika Projecten en Bouwhorst Projecten, samenwerkend in Mika vof, pand 36 in het kader van projectontwikkeling geschikt wilden maken als kantoor met appartementen en dat daarvoor de omstreden funderingswerkzaamheden zijn uitgevoerd.
10.11
In zijn uitgebreid gedocumenteerde en beargumenteerde rapport heeft de door de rechtbank benoemde deskundige Prof. Dr. Ir. Ing. [de deskundige2] een helder standpunt over de bij het funderen te volgen werkwijze: van meet af aan had een trillingmeting moeten plaats vinden - juist in dit geval, vanwege de matige tot slechte bouwkundige staat van pand 34, de omstandigheid dat de panden 34 en 36 bouwkundig een geheel waren, er heel dicht bij de fundering van pand 34 moest worden geheid, terwijl een deel van de fundering van pand 34 (de gemeenschappelijke muur) werd gewijzigd. De conclusie van de deskundige is dat naar aanleiding van de eerste metingen de funderingspalen al direct trillingvrij in de grond hadden moeten worden gebracht. Het hof neemt dit oordeel over.
10.12
In grief B in het incidenteel appel brengen Mika c.s. daartegen in dat zij voorafgaand aan het heien door sonderingen hebben doen vaststellen wat de bodemopbouw ter plaatse was. Op basis daarvan heeft de constructeur de gevolgde werkwijze voor het in de grond brengen van funderingspalen geadviseerd. Mika c.s. stellen dat daarom geen schadelijke trillingen hoefden te worden verwacht. Zij verwijzen ook naar de notitie van IFCO en dat de constructeur van de gemeente zijn goedkeuring gaf aan de gekozen werkwijze, terwijl na de klachten door [appellant] het werk direct is stilgelegd. Om al die redenen menen Mika c.s. dat niet direct gekozen hoefde te worden voor het trillingvrij inbrengen van funderingspalen en dat de schade van [appellant] voor hen niet voorzienbaar was.
10.13
Grief B komt erop neer dat het Aannemersbedrijf c.q. Mika c.s. zich vooraf goed hebben geïnformeerd en doen adviseren en er om die reden vanuit mochten gaan dat [appellant] geen schade zou lijden. Dat dan achteraf door de werkzaamheden wel schade ontstaat aan pand 34 is, zo begrijpt het hof Mika c.s., niet onzorgvuldig. Dit betoog slaagt niet. Het hof overweegt daartoe het volgende.
10.14
De onzorgvuldigheid van het handelen door het Aannemersbedrijf bestaat erin dat zij heiwerkzaamheden heeft uitgevoerd, direct aangrenzend en zelfs ten dele aan een ander pand, welke heiwerkzaamheden aan dat laatste pand schade hebben veroorzaakt. Op basis daarvan is sprake van causale toerekening in de zin van artikel 6:98 BW. Voor wat betreft de onzorgvuldigheid van het handelen door Mika c.s. gaat het er niet zozeer om dat zij niet direct zijn begonnen met een trillingvrij systeem, maar dat trilling veroorzakende methoden zijn toegepast, zonder van meet af aan die trillingen te meten en de consequenties daarvan. Dit gebeurde onder riskante omstandigheden (nabijheid en staat van pand 34), en is aanvankelijk doorgegaan, ook toen [appellant] aangaf dat aan zijn pand schade ontstond. De belangrijkste reactie van Mika c.s. op de klachten door [appellant] was dat zij zich voorzag van een extra adviseur (de constructeur van de Gemeente) en koos voor een iets minder belastende, maar nog steeds trilling gevende methode (gedeeltelijk voorboren). Pas op het laatst heeft zij besloten om door een nieuwe onderaannemer de funderingspalen geheel trillingvrij te laten inbrengen. Dit alles terwijl [appellant] geen toestemming wilde verlenen voor werkzaamheden aan de hem in mede-eigendom toebehorende fundering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Aannemersbedrijf zich van de risico’s van deze gang van zaken bewust was of had moeten zijn. Het argument dat gewerkt werd volgens het palenplan van de constructeur doet daaraan niet af. De onzorgvuldigheid schuilt immers niet in het beginnen (volgens plan) met een trilling veroorzakende methode maar, in het van meet af aan onvoldoende adequaat reageren op schade die ontstond door trillingbelasting.
10.15
Het hof is daarom van oordeel dat het Aannemersbedrijf een fout heeft gemaakt die onzorgvuldigheid tegenover [appellant] oplevert. Op grond daarvan is het Aannemersbedrijf aansprakelijk voor door dat onzorgvuldig handelen aan de [appellant] veroorzaakte schade.
10.16
Ook Mika v.o.f. en haar vennoten zijn aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door de onder 10.16 genoemde fout. Op grond van artikel 6:171 BW is vereist dat de fout door de opdrachtnemer is gemaakt in het kader van werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever. Het hof is van oordeel dat dit hier het geval is. De vennootschap onder firma, waarin twee besloten vennootschappen samenwerken bij de ontwikkeling van een pand, kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan als de uitoefening van het bedrijf van Mika v.o.f. en haar vennoten. Vast staat dat pand 36 was aangekocht met als doel dit te ontwikkelen tot kantoorruimte en appartementen. Uit het door Mika c.s. zelf overgelegde uittreksel uit het handelsregister blijkt dat de activiteiten van
Mika v.o.f. zijn:
“Ontwikkeling, realisatie en verkoop van het onroerend goed project [adres] 36-38 te [woonplaats1] ”, terwijl de activiteiten van Mika Projecten zijn omschreven als
“Verkrijging, vervreemding en exploitatie van onroerende zaken.”
10.17
De verwijzing door Mika c.s. naar het arrest Hof Den Bosch 26 februari 2013, ECLl:NL:GHSHE:2013:BZ2823 doet aan het vorenstaande niet af. In die zaak ging het om een woningstichting die opdracht had gegeven tot bouwwerkzaamheden. Dat ‘verbouwen’ niet kan worden gerekend tot de normale bedrijfsuitoefening van een woningstichting, mag zo zijn. In het onderhavige geval gaat het echter om vennootschappen die er in v.o.f.-vorm hun bedrijf van maken panden te kopen met de bedoeling deze te ontwikkelen, van welk ‘ontwikkelen’ in dit geval het door verbouwing bouwkundig aanpassen een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt.
10.18
Het hof is op bovenstaande gronden van oordeel dat zowel het Aannemersbedrijf als Mika v.o.f. en haar beide vennoten aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het op onzorgvuldige wijze funderen van pand 36 en de gemeenschappelijke muur.
Onzorgvuldigheid van de nieuwe funderingsconstructie?
10.19
Ten slotte dient het hof te beoordelen of onzorgvuldig is gehandeld door het aanbrengen van een nieuwe fundering onder pand 36 en de mandelige scheidingsmuur.
10.2
Het verweer van Mika c.s. voor wat betreft de funderingsconstructie verwijst voor een belangrijk deel maar ongespecificeerd naar wat Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf daarover in eerste aanleg hebben aangevoerd. Zoals hiervoor is overwogen, baten de door Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf in eerste aanleg gevoerde verweren de twee in eerste aanleg niet verschenen partijen niet.
10.21
Het in hoger beroep gevoerde verweer komt erop neer dat er een objectieve noodzaak tot funderingsherstel was. Daartoe wijzen Mika c.s. op de onderzoeken, de notitie van IFCO en de door hen ingeschakelde constructeur volgens wie de bestaande fundering moest worden vervangen door een paalfundering. In eerste aanleg is door Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf nader ingegaan op die noodzaak door te wijzen op de staat van de fundering onder pand 34.
10.22
In grief C van het incidenteel appel hebben Mika c.s. bepleit dat de fundering niet hoeft te worden hersteld als gevolg van de door hen aangebrachte wijzigingen bij de verbouwing van pand 36 maar door de slechte bouwkundige staat van (de fundering van) pand 34. Uit het rapport Crux vloeit, aldus Mika c.s., niet logisch een causaal verband voort tussen de door hen aangebrachte wijziging en de noodzaak tot funderingsherstel van pand 34. De fundering van pand 34 moest vóór de verbouwing van pand 36 al worden aangepast, en dat is door de verbouwing van pand 36 niet anders of minder geworden. Aan de rechterzijde was de fundering van pand 34 in 1989 hersteld vanwege verzakking. Sinds dat moment stond pand 34 al slecht gefundeerd, dat wil zeggen op een fundering waarvan de zettingsgevoeligheid aan de rechterzijde minder groot was dan aan de linkerzijde. Het was die ongelijkheid die scheuren veroorzaakte en het nodig maakte dat het fundament zou worden aangepast, aldus Mika c.s..
10.23
Het hof overweegt het volgende. De noodzaak tot funderingsherstel bij de verbouwing van pand 36 levert Mika c.s. geen valide argument op in deze procedure. De adviezen van haar constructeur en IFCO tot aanpassing van de fundering in het kader van de verbouwing van pand 36 zijn in het licht van die verbouwing begrijpelijk. De genoemde deskundigen werden immers ingeschakeld in het kader van het nieuwe (zwaardere) gebruik waarvoor Mika c.s. pand 36 geschikt wilden maken. Dat daarvoor een zwaardere fundering noodzakelijk was, mag wellicht juist zijn, maar geeft alleen een objectieve noodzaak voor die aanpassing van de fundering als de redengeving daarvoor onvermijdelijk of objectief noodzakelijk was. Juist dat laatste mankeert in het betoog van Mika c.s. De reden voor het aanpassen van de fundering van pand 36 en daarmee van de gemeenschappelijke muur was immers gelegen in de niet noodzakelijke keus van Mika vof en haar vennoten om pand 36 geschikt te maken voor ander gebruik. Die keus was ingegeven door wens dat pand profijtelijk te maken in het kader van haar bedrijfsvoering. Als de keus voor die gebruikswijziging niet noodzakelijk is, wat zij naar het oordeel van het hof niet is, dan kan de keus voor de wijziging van de fundering van pand 36 dat evenmin zijn. Mika c.s. heeft derhalve zonder noodzaak, maar op basis van een niet noodzakelijke keus de fundering van pand 36 en de gemeenschappelijke muur gewijzigd.
10.24
De conclusie uit het vorenstaande, het partijdebat volgend, is de volgende. [appellant] heeft vergoeding van schade gevorderd die voortvloeit uit het zonder zijn instemming door Mika c.s. wijzigen van de fundering van een gemeenschappelijke muur. Mika c.s. stellen dat die verbouwing noodzakelijk was.
10.25
Het hof is er op voorhand ook niet van overtuigd dat bij het achterwege laten van de verbouwing van pand 36 sprake zou zijn geweest van verzakkingen van pand 34. Dat de ongelijke fundering van pand 34 een risico inhield is, ook volgens de deskundigen, ontegenzeggelijk. Of dat risico zich zou hebben verwezenlijkt en zo ja op welke termijn, is echter niet goed te bepalen, terwijl door het eigenmachtig en daarmee onzorgvuldig ingrijpen door Mika c.s. in de funderingsconstructie die vraag niet, of in ieder geval zeer moeilijk nog kan worden beantwoord.
10.26
Door het doen aanbrengen van de nieuwe fundering is derhalve onzorgvuldig (schadeveroorzakend) tegenover [appellant] gehandeld. Aangaande de vraag of die onzorgvuldigheid aan alle vier de geïntimeerden kan worden toegerekend, overweegt het hof het volgende.
10.27
Onweersproken is gesteld dat Mika v.o.f. Bouwhorst Projecten als vennoot van de vennootschap onder firma opdracht heeft gegeven tot het wijzigen van de fundering van pand 36 met het hier bedoelde eindresultaat. Daarmee is de schade van [appellant] als gevolg van die nieuwe fundering toe te rekenen aan Mika v.o.f. en haar vennoten. Op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel is die aansprakelijkheid hoofdelijk.
10.28
Het Aannemersbedrijf heeft gesteld dat zij de nieuwe fundering conform het bouwplan tot stand heeft gebracht en dat zij daarmee in beginsel niet aansprakelijk is voor schade die deze constructie zou veroorzaken aan [appellant] . Dat verweer slaagt niet. Niet weggenomen wordt immers dat ook het Aannemersbedrijf wist dan wel kon weten dat zij door de fundering onder de scheidingsmuur aan te passen zonder instemming van [appellant] wijzigingen aanbracht in diens (mede)eigendom. Zij maakte daarmee inbreuk op het eigendomsecht van [appellant] zonder diens instemming en handelde onrechtmatig tegenover [appellant] . Ook zij is gehouden de schade die daaruit voortvloeit te vergoeden. Op grond van artikel 6:102 BW is zij naast haar opdrachtgevers hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichting tot vergoeding van dezelfde schade.
10.29
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat Mika c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de sloopwerkzaamheden, het heien en de wijziging van de fundering veroorzaakte schade van [appellant] . De grieven B en C falen.
In het onderstaande gaat het daarmee uitsluitend nog om de omvang van de schadevergoedingsverplichting voor zover die in hoger beroep opnieuw aan de orde is gesteld.
11.
De door de rechtbank gehanteerde verdeelsleutel 75/25 Grief 1 en grief D)
11.1
De rechtbank heeft voor alle schadeposten als gevolg van de nieuw tot stand gebrachte fundering en de wijze waarop die fundering is aangebracht een verdeelsleutel toegepast op grond waarvan Mika c.s. voor 75% van die schade aansprakelijk zijn, terwijl de schade voor 25% wordt toegerekend aan feiten en omstandigheden die voor risico van [appellant] komen.
11.2
De rechtbank heeft overwogen dat de schade aan pand 34 als gevolg van de verschillende typen funderingen slechts voorkomen kan worden door herstel van de fundering van pand 34. Anderzijds is de reeds zettingsgevoelige fundering die pand 34 heeft vanwege de aanwezigheid van samendrukbare lagen onder het aanlegniveau een factor bij de te verwachten toekomstige schade aan pand 34. Moeilijk te bepalen is in welke mate de kans op te verwachten schade groter is geworden door de wijziging van de fundering. Dat pand 34 in een zodanige bouwkundige staat verkeerde dat funderingsherstel op de korte of op de lange termijn noodzakelijk was, is niet gebleken. Ook zonder funderingsherstel was dus in meer of mindere mate schade aan pand 34 te verwachten. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de genoemde verdeelsleutel 75/25.
11.3
Beide partijen hebben bezwaar tegen deze verdeelsleutel. [appellant] vindt dat hij te weinig krijgt, Mika c.s. vinden dat zij te veel moeten betalen. Het hof is daarmee vrij om zowel naar boven als naar beneden af te wijken van de door de rechtbank gegeven verdeling.
11.4
De toelichting op grief I bestaat voornamelijk uit een reeks citaten uit het bestreden vonnis en het rapport Crux. Onder randnummer 16 van zijn memorie van grieven verbindt [appellant] daaraan de conclusie dat ‘duidelijk is’ dat de noodzaak tot herstel van de fundering ‘enkel en alleen nodig was’ door het handelen van Mika c.s. Als Mika dit handelen hadden nagelaten, dan had [appellant] wellicht in het geheel geen aanpassing aan de fundering hoeven aan te brengen en als dat wel het geval was geweest, dan had hij het zettingsverschil op andere (goedkopere) wijze kunnen aanpakken - aldus [appellant] .
11.5
In grief D benadrukken Mika c.s. dat geheel onduidelijk is in hoeverre/welke omstandigheden redengevend zijn voor verzakkingen nu en in de toekomst. Die onduidelijkheid dient voor rekening van [appellant] te blijven en kan (in ieder geval niet voor 75%) voor rekening van Mika c.s. worden gebracht. Mika c.s. wijzen erop dat ook de deskundige in rapport Crux zich op dat punt voorzichtig en terughoudend uitlaat over de schadeveroorzakende factoren.
11.6
Het hof overweegt daarover het volgende.
Het gaat hier om een situatie waarin niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de schade aan pand 34 is veroorzaak door onrechtmatig handelen door Mika c.s., dan wel of de oorzaak daarvoor voor risico van [appellant] zelf komt dan wel of sprake is van een combinatie van beide oorzaken. Om de verhouding tussen de schadeoorzaken zuiver te achterhalen, zou moeten worden beoordeeld in welke mate de bestaande ongelijke fundering van pand 34 tot schade zou leiden op korte of langere termijn, zonder dat sprake was van wijzigingen die zijn aangebracht door Mika c.s. Die controle is echter niet meer mogelijk, omdat Mika c.s. nu eenmaal ook de fundering van pand 34 ingrijpend hebben gewijzigd. De sinds 1989 bestaande ongelijkheid in de fundering van pand 34 had zettingsverschillen tussen het linker deel van dat pand (originele fundering) en het rechterdeel daarvan (herstelde fundering) tot gevolg. Aan de linkerzijde was het meer zettingsgevoelig dan aan de (versterkte) rechterzijde.
De verbouwing van pand 36 door Mika heeft het mogelijk bestaande proces als gevolg van zettingsverschillen doorbroken, door juist de linkerzijde van pand 34 (de scheidingsmuur) nagenoeg zettingsvrij te maken en de rechterzijde te laten zoals zij was (de in 1989 versterkte fundering). Anders gezegd: door de verbouwing is een nieuwe situatie veroorzaakt, waardoor in tegenstelling tot voordien juist de linkerzijde van pand 34 minder zettingsgevoelig dan de rechterzijde.
11.7
Voor het bepalen van het aan Mika c.s. toe te rekenen deel van de schade zou dus een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de oude situatie (links zwakker dan rechts) met de nieuwe situatie (rechts zwakker dan links). Het thans, zoals Mika c.s. bepleiten, eerst uitvoeren van metingen over een langere periode zou informatie geven over de zettingsgevoeligheid en eventuele zettingsongelijkheid in de door Mika c.s. nieuw veroorzaakte situatie. Dergelijke metingen zouden echter geen of slechts beperkt informatie geven over de voordien bestaande situatie.
11.8
Onvoldoende is gebleken dat er op het moment van de verbouwing door Mika c.s. sprake was van een directe noodzaak tot aanpassing van de fundering van pand 34. Verder is in het rapport Crux naar het oordeel van het hof duidelijk dat door de aanpassing van de fundering van pand 36 schade is ontstaan aan pand 34. In rapport Crux heeft de deskundige echter zeer aannemelijk geacht dat ook door de oude zettingsongelijkheid onder pand 34 schade zou ontstaan. Dat laatste is echter niet goed meer vast te stellen als gevolg van de door Mika c.s. doorgevoerde wijzigingen waarvoor [appellant] geen toestemming had verleend. De ontstane onduidelijkheid bij de beantwoording van de vraag in hoeverre beide schadeveroorzakende factoren hebben bijgedragen en nog zullen bijdragen aan schade aan pand 34, behoort daarom in grotere mate voor rekening van Mika c.s. te komen dan voor
[appellant] .
11.9
De vertaling daarvan in percentages is slechts een beredeneerde schatting van de werkelijke verhouding tussen de genoemde factoren. Meer nauwkeurigheid kan niet meer worden verkregen. Uitgaande van de onder 11.9 genoemde factoren die wel bekend zijn, heeft de rechtbank terecht een verdeelsleutel aangenomen waarin tot uitdrukking komt dat Mika c.s. een groter deel van de schade voor hun rekening dienen te nemen dan [appellant] , terwijl anderzijds niet buiten beschouwing blijft dat pand 34 zelf ook een belangrijke onvolkomenheid bevat in haar fundering die tot een niet buiten beschouwing te laten risico van verzakking in de toekomst kan geven.
11.1
Het hof is van oordeel dat grief 1 in het principaal appel en grief D in het incidenteel appel falen, zodat ook het hof zal uitgaan van een verdeelsleutel van 75/25.
12.
Tijdelijke huisvesting elders (grief III principaal appel en grief E incidenteel appel)
12.1
Deze post betreft de door [appellant] gestelde kosten die daaruit voortvloeien dat hij tijdens het herstellen van de fundering tijdelijk elders moet verblijven en zijn spullen in opslag moet geven. De rechtbank heeft deze schade geschat op € 17.500,-. Omdat ook deze kosten voortvloeien uit de wijziging in de fundering door Mika, is daarop de hiervoor genoemde verdeelsleutel 75/25 toe te passen. Zie hiervoor onder 11.
12.2
[appellant] hanteert bij zijn berekening van de omvang van de hier bedoelde schade, de volgende uitgangspunten:
a. zijn woning moet worden ontruimd;
b. de inboedel moet in opslag worden genomen en verzekerd;
c. [appellant] moet vervangende woonruime huren;
d. de periode die [appellant] zijn woning niet kan gebruiken is gesteld op acht maanden;
e. de gemiddelde huur van vervangende woonruimte (inclusief btw) is € 809,- per maand;
f. vervolgens moet de woning van [appellant] weer worden ingeruimd.
12.3
Dat en waarom [appellant] zijn hele woning dient te ontruimen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet valt in te zien waarom een (belangrijk) deel van de inboedel niet in de woning zelf kan worden opgeslagen. De aanpassing betreft immers de fundering en niet de hoger gelegen delen van het pand. [appellant] stelt evenmin dat hij gedurende de periode dat hij elders moet worden gehuisvest moet kunnen beschikken over die inboedel. Hij gaat er immers vanuit dat deze geheel in opslag gaat.
12.4
Als de inboedel in de woning wordt opgeslagen, is onduidelijk waarom deze extra moet worden verzekerd. Als de inboedel (ten dele) door een professioneel bedrijf in opslag wordt genomen, is dit bedrijf als bewaarder verantwoordelijk voor die inboedel. Ook voor dat geval is de noodzaak van een allriskverzekering niet aannemelijk gemaakt.
12.5
Voorts wordt een herstelperiode van acht maanden onvoldoende onderbouwd en wordt deze door het hof ook onaannemelijk lang geoordeeld. Dat bouwbedrijven druk zijn is, zoals Mika c.s. opmerken, daarvoor niet redengevend. Dit zou hooguit betekenen dat de periode van de werkzaamheden later aanvangt - niet dat deze daardoor langer duurt. Een te verwachten herstelperiode van twee maanden is naar het oordeel van het hof meer dan redelijk te achten, waarbij het hof aansluit bij de door [appellant] zelf gestelde hoogte van de huur per maand.
12.6
Het vorenstaande leidt tot het volgende. De gestelde kosten voor vervoer en opslag (€ 17.500,-) volgen niet uit de door [appellant] aannemelijk gemaakte feiten. Niet alleen de duur van de opslag maar ook de noodzaak van het volume van de inboedel die moet worden opgeslagen en vervoerd, vindt geen steun in de door [appellant] gestelde feiten. Ook de kosten voor vervangende woonruimte worden voornamelijk veroorzaakt door de gestelde duur daarvan. Het hof heeft al overwogen dat en waarom een dergelijke duur onvoldoende steun vindt in de feiten. Ten slotte moet nog de verdeelsleutel van 75/25 worden toegepast.
12.7
Het hof heeft alleen te oordelen over de omvang van deze schadepost voor zover die hoger is dan een bedrag van 75% van € 17.500,-. Mika c.s. hebben immers geen afzonderlijke grief tegen de beslissing over deze schadepost gericht en [appellant] kan niet slechter worden van zijn eigen hoger beroep. Van het bedrag van € 17.500,- komt 75%, te weten € 13.125,- voor rekening van Mika c.s.
13.
Berekening btw (grief E in het incidenteel appel)
In grief E hebben Mika c.s. aangevoerd dat de schade voor de posten tijdelijke huisvesting en nieuwe vloer in het eindvonnis (onder 2.13) zijn gebaseerd op een schatting inclusief btw, zodat daarover niet nogmaals btw moet worden berekend. [appellant] heeft aangegeven het daarmee eens te zijn. Om die reden slaagt grief E. Er had € 20.625,- moeten worden toegewezen in plaats van € 24.543,75. Het hof zal daarmee hierna rekening houden.
14.
Ingangsdata wettelijke rente (grief F incidenteel appel)
14.1
Door Mika c.s. is in hun incidenteel appel bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank gehanteerde data waarop de rente ingaat. Daartoe stellen Mika c.s. dat de
wettelijke rente over deze posten ten onrechte is toegewezen vanaf de schadedatum. Als toelichting schrijven Mika c.s.: “Deze kosten kunnen niet abstract worden begroot althans
worden per definitie niet direct geleden maar pas ten tijde van uitvoering van het herstel. In het andere geval dienen de posten te worden begroot naar het prijspeil van 2008, hetgeen niet (aantoonbaar) is gebeurd.”
14.2
Deze toelichting is daarmee even kort als cryptisch. Op welke schadeposten Mika c.s. precies het oog hebben en dat en waarom van die concreet aan te wijzen schadeposten een meer concrete benadering tot een andere ingangsdatum van de wettelijke rente zou hebben geleid en zo ja welke, is niet gesteld of anderszins gebleken. [appellant] heeft deze grief weersproken, welke weerspreking grotendeels bestaat uit een citaat uit het eindvonnis dat betrekking heeft op de toegepaste btw.
14.3
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat grief F een toereikende onderbouwing mist en dat zij daarom faalt.
15.
Kosten voor deskundigen
15.1
Tegen de toe-, dan wel afwijzing van de vergoeding van kosten voor deskundigen zijn door zowel [appellant] in zijn principaal appel (grieven IV en V), als door Mika c.s. in hun incidenteel appel (grief G) bezwaren gemaakt. De rechtbank zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
Grief IV in het principale appel (kosten voor Bouwadvies Friesland)
15.2
[appellant] heeft zich gedurende de periode 2010 tot en met 2015 doen adviseren door Bouwadvies Friesland. Voor die advieswerkzaamheden ontving [appellant] , zo stelt hij, voor duizenden euro’s per jaar aan facturen, in het totaal voor € 21.433,20. Volgens [appellant] was het redelijk die kosten te maken omdat hij op bouwkundig gebied een leek is en voldoende tegengewicht moest kunnen bieden aan de Mika c.s. en hun verzekeraar.
15.3
Mika c.s. stellen dat de meerwaarde van de adviezen door Bouwadvies Friesland niet is gebleken en de het niet gaat om redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt.
15.4
De rechtbank heeft de vergoeding van de kosten gemaakt voor Bouwadvies Friesland afgewezen op twee gronden. In de eerste plaats omdat [appellant] deze kosten niet voldoende had onderbouwd, met name door het ontbreken van een urenspecificatie en in de tweede plaats omdat niet was gebleken wat de meerwaarde was van de door Bouwadvies Friesland in deze zaak uitgevoerde werkzaamheden.
15.5
Het hof overweegt het volgende. Anders dan in eerste aanleg heeft [appellant] in hoger beroep een (handgeschreven) urenstaat van Bouwadvies Friesland in de procedure gebracht. Daaruit volgt dat Bouwadvies Friesland vooral op de achtergrond betrokken is geweest. Dat en waarom dat ongeveer vijf jaar lang moest duren en vele duizenden euro’s heeft gekost, onder andere voor urenlange gesprekken, blijkt niet uit het procesdossier. Welk nut de werkzaamheden van Bouwadvies Friesland bij het vaststellen van schade en aansprakelijkheid van Mika c.s. hebben gehad, is onduidelijk uit de urenstaat en uit het procesdossier. Het hof sluit niet uit dat Bouwadvies Friesland een steun is geweest voor
[appellant] en daarvoor vele uren heeft moeten besteden, maar dat is voor het belasten van de wederpartij met de daarvoor gemaakte kosten onvoldoende. Daartoe is immers vereist dat
[appellant] aantoont dat het gaat om redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid. Dat dit het geval is geweest, volgt niet uit de door [appellant] gegeven onderbouwing. Grief IV faalt.
Grief V in het principale appel (kosten voor ir. [naam3] )
15.6
[appellant] heeft zich behalve door Bouwadvies Friesland van 2015 tot en met 2017 laten adviseren door ir. [naam3] , voor een totaal bedrag van € 12.542,50 inclusief btw. [appellant] heeft op dit bedrag € 937,50 (inclusief btw) in mindering gebracht, zodat per saldo een bedrag voor reeds verrichte werkzaamheden aan de orde is van € 11.605,- inclusief btw. Daarnaast vordert [appellant] een bedrag van 12.500,- inclusief btw voor nog door [naam3] te factureren werkzaamheden.
15.7
Voor wat betreft de nog te factureren kosten voert [appellant] aan dat hij € 5.000,- zal moeten betalen voor bijstand inzake het incidentele appel door Mika c.s. en € 7.500,- voor begeleiding door [naam3] bij de herstelwerkzaamheden van de fundering.
15.8
Voor wat betreft de nog te maken kosten overweegt het hof het volgende. Inzake het incidenteel appel valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien hoe de adviezen van [naam3] redelijkerwijs vereist kunnen zijn. Niet alleen wordt [appellant] in dit hoger beroep bijgestaan door een advocaat en was het incidenteel hoger beroep voor een belangrijk deel juridisch-inhoudelijk, maar bovendien ligt de vergoeding die [appellant] voor bijstand voortvloeiend uit deze procedure besloten in de eventueel te verkrijgen proceskostenveroordeling.
15.9
Voor de nog uit te voeren herstelwerkzaamheden geldt, dat niet is onderbouwd dat [appellant] daarbij buiten de bouwkosten om, nog gebruik zal moeten maken van een eigen bouwdeskundige - die dan bovendien in de geschatte periode van 1 a 2 maand die daarmee gemoeid zal zijn (zie hiervoor), € 7.500,- aan kosten zou meebrengen.
15.1
De conclusie is dat de voor kosten voor [naam3] voor zover die voortvloeien uit bijstand tijdens het incidenteel appel en de herstelwerkzaamheden geen begin van onderbouwing is gegeven.
15.11
Voor de reeds gefactureerde kosten (€ 12.542,50) geldt dat de urenspecificatie die door [appellant] is overgelegd niet veel meer inhoud dan interne ondersteuning en advisering. Vereist is echter dat het gaat om redelijke kosten die in redelijkheid worden gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid of schade. Dat vereist een kenbaar nut van die werkzaamheden bij de vaststelling van bestaan en omvang van de schade. Het enkel bieden van ondersteuning en verduidelijking of advies is onvoldoende om de hier bedoelde kosten aan te merken als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Grief V faalt.
Grief G in het incidentele appel (kosten Bureau Bouwpathologie)
15.12
Ten slotte hebben Mika c.s. zich verzet tegen vergoeding van de kosten gemaakt door de deskundige van Bureau Bouwpathologie. Het gaat om een door de rechtbank in het kader van een voorlopig deskundigenonderzoek benoemde deskundige. Mika c.s. betogen dat de rechtbank het voorlopig deskundigenbericht als te summier heeft aangemerkt en heeft geconstateerd dat het rapport niet was gebaseerd op voldoende relevant onderzoek en daarmee onvoldoende duidelijkheid en onderbouwing gaf.
15.13
Deze grief mist in zoverre feitelijke grondslag dat de rechtbank de inhoud van dit rapport wel degelijk heeft gebruikt in haar motivering. Het hof voegt daaraan toe dat het eigen is aan een voorlopig deskundigenonderzoek dat er nog niet scherp kan worden gefocust op de vragen die in de daarop mogelijk volgende procedure aan de orde zullen komen. Het voorlopig deskundigenonderzoek betreft immers een verkenning naar mogelijkheden en kansen. Dat er dan vervolgens in de daarop volgende procedure een nader en meer toegespitst deskundigenonderzoek dient te volgen, ligt besloten in de aard van een dergelijk voorlopig onderzoek. Grief G faalt.
16.
Grief VI in het principale appel (vergoeding van immateriële schade)
16.1
Ten slotte heeft [appellant] vergoeding van € 10.000,- voor immateriële schade gevorderd, welke vergoeding door de rechtbank is afgewezen.
16.2
Als grondslag voor deze vordering betoogt [appellant] dat hij psychische klachten ondervindt van zijn ‘woonsituatie’. De ‘woonsituatie’ wordt als volgt uitgewerkt:
Het schudden van zijn woning toen Mika de fundering aanbracht, en het beeld alsof er een aardbeving plaatsvond. Dat daarbij scheurvorming ontstond die zo beangstigend was dat voor hem het beeld opdoemde dat zijn woning ieder moment kon instorten. Het hof wil wel aannemen dat sprake was van een voor [appellant] zeer beangstigende situatie. De beschreven gezondheidsproblemen ontwikkelden zich echter in de jaren daarna, toen het schokken en trillen al lange tijd voorbij was. De huisarts schrijft de ‘psychische klachten’ dan ook toe aan ‘problemen met zijn woning’ en de praktijkondersteuner spreekt van ‘stress door de woonsituatie’. Welke na het beschreven ‘schokken en trillen’ feitelijke omstandigheden leiden tot stress en spanningen, blijkt niet uit de overgelegde medische verklaring of uit de processtukken.
16.3
Het hof wil er niet aan af doen dat [appellant] gebukt gaat onder de ontstane situatie, waarin hij in spanning verkeerde over de staat van zijn woning, en dat dit hem stress geeft. Dat is echter onvoldoende voor de vergoeding van immateriële schade. In de regel zullen vervelende of belastende gebeurtenissen, ook als een of meerdere partijen daaronder gebukt gaan, niet kunnen leiden tot de vergoeding van immateriële schade. Ten slotte is door
[appellant] nog gewezen op het feit dat hij vanwege suikerziekte naar het ziekenhuis moest en zelfs een teenamputatie moest ondergaan. Het causaal verband van deze problemen met dit geschil en de daaruit voor [appellant] voortvloeiende spanningen is echter onvoldoende onderbouwd.
16.4
De vergoeding van immateriële schade is derhalve terecht afgewezen. Grief VI faalt.

17.Slotsom

17.1
Op bovenstaande gronden slaagt alleen grief E in het incidentele appel. Het gevolg is dat waar onder 3.12 in het dictum van het eindvonnis van 28 maart 2018 een bedrag van € 24.543,75 is toegewezen, een bedrag van € 20.625,- had moeten worden gelezen.
17.2
Nu de grieven voor het overige falen, doet zich de bijzondere situatie voor dat de veroordeling van Mika v.o.f. en Mika Projecten in stand blijft. Tegen deze, op artikel 139 Rv gebaseerde veroordeling, zijn immers, behalve de grieven A tot en met G in het incidenteel appel, geen grieven gericht. Het hof kon de in eerste aanleg door Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf gevoerde verweren niet ten voordele laten werken van Mika v.o.f. en Mika Projecten.
17.3
In het principaal appel zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten voor zover gevallen aan de zijde van Mika c.s. Deze kosten worden tot op heden begroot op (2 punt bij tarief VI (8.128,-)).
17.4
In het incidenteel appel zullen Mika c.s. als de grotendeel in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten voor zover gevallen aan de zijde van [appellant] . Deze kosten worden tot op heden begroot op 2 punten bij 0,5 x tarief VI (€ 2.032,-)).

18.De beslissing

hof, recht doende in hoger beroep:
in het principale hoger beroep:
  • bekrachtigt het tussen partijen door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden gewezen vonnis van 28 maart 2018;
  • veroordeelt [appellant] in de proceskosten gevallen aan de zijde van Mika c.s., die tot op heden worden begroot op € 8.128,- voor salaris van de advocaat en op € 5270,- voor griffierechten;
in het incidentele hoger beroep:
  • vernietigt het tussen partijen door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden gewezen vonnis van 28 maart 2018, maar uitsluitend voor zover daarin in het dictum onder 3.12 de partijen Bouwhorst Projecten en het Aannemersbedrijf zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.543,75 inclusief btw, en
  • slechts in zoverre opnieuw recht doende veroordeelt Bouwhorst Projecten en Aannemersbedrijf De Bouwhorst tot betaling van een bedrag van € 20.625,-;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt Mika c.s. in de proceskosten gevallen aan de zijde van [appellant] , die tot op heden worden begroot op € 2.032,- voor salaris van de advocaat en op nihil voor griffierecht;

In het principale en het incidentele hoger beroep:

  • verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. M.W. Zandbergen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 augustus 2021.