ECLI:NL:GHARL:2021:7441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
200.296.103/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking inzake vervangende toestemming tot inschrijving op een basisschool

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Hermsen, verzocht om schorsing van de beschikking die de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.J.M. Staal, vervangende toestemming verleende voor het aanmelden van hun minderjarige kind op een basisschool in [woonplaats2]. De rechtbank had eerder op 26 april 2021 deze toestemming verleend, uitvoerbaar bij voorraad.

De vader voerde aan dat de moeder enkel een praktisch belang had bij de schoolwisseling en dat onvoldoende rekening was gehouden met het belang van de minderjarige, die geworteld is in [woonplaats1]. Hij stelde dat de kans bestond dat de minderjarige, afhankelijk van de uitkomst van de hoofdzaak in hoger beroep, mogelijk weer van school zou moeten wisselen, wat verwarrend zou zijn voor het kind. De moeder daarentegen betoogde dat toewijzing van het schorsingsverzoek zou leiden tot onrust en onzekerheid voor de minderjarige, die zich al had voorbereid op de overstap naar de nieuwe school.

Na een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen en het belang van de minderjarige, concludeerde het hof dat de werking van de bestreden beschikking niet geschorst diende te worden. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat het voor hem verwarrend en onrustig zou zijn om het nieuwe schooljaar te beginnen op zijn oude school. Het verzoek van de vader werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.103/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 384002)
beschikking van 3 augustus 2021 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Hermsen te Apeldoorn,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.A.J.M. Staal te Zutphen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder te noemen: de rechtbank), van 26 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).
1.2
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang - uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor het aanmelden van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [woonplaats2] (hierna: [de minderjarige] ), voor groep 5 op de basisschool [naam1] in [woonplaats2] , ingaande het schooljaar 2021-2022 toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot de verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens inhoudende het verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 14 juni 2021;
  • een brief van 29 juni 2021 van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad), waarin staat dat de raad niet op de zitting aanwezig zal zijn;
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat,
  • de moeder met haar advocaat,
  • [naam2] , namens de GI.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de vader om de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1.2 genoemde beslissing betreft. De moeder voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, zodat het hof zal beslissen met inachtneming van het vermelde onder a. en b.
3.5
De vader stelt dat de moeder enkel een praktisch belang bij de schoolwisseling heeft en dat onvoldoende rekening is gehouden met het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is geworteld in [woonplaats1] . Hij gaat daar naar school en naar de BSO en hij heeft daar zijn vriendjes. [de minderjarige] doet het goed op school en ligt goed in de klas. Het enkele feit dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is bepaald is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [de minderjarige] in [woonplaats2] naar school moet.
De kans is aanwezig dat de behandeling van de hoofdzaak in hoger beroep na de start van het nieuwe schooljaar 2021-2022 zal plaatsvinden. [de minderjarige] zal het schooljaar starten op de nieuwe school. Afhankelijk van de uitkomst van de hoofdzaak in hoger beroep zal [de minderjarige] mogelijk in de loop van het schooljaar weer van school moeten wisselen. Dit is verwarrend voor [de minderjarige] en de vader vindt dat niet wenselijk. De vader verzoekt daarom de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking.
3.6
De moeder voert aan dat in geval van toewijzing van het schorsingsverzoek [de minderjarige] weer in de discussie tussen de vader en de moeder zal worden betrokken en dat daardoor weer lange tijd onzekerheid en onrust voor [de minderjarige] zal ontstaan. [de minderjarige] heeft juist behoefte aan rust, aldus de moeder. [de minderjarige] heeft zich in verregaande mate voorbereid op de overstap naar zijn nieuwe school in [woonplaats2] en hij verheugt zich daarop. De door de vader gestelde belangen zijn ondergeschikt aan het belang van [de minderjarige] en de moeder bij rust.
3.7
Na een afweging van de belangen van partijen en van [de minderjarige] is het hof van oordeel dat de werking van de bestreden beschikking niet geschorst dient te worden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8
De vader vindt dat de belangenafweging in de hoofdzaak anders behoort uit te vallen dan in de bestreden beschikking is weergegeven, maar dat bezwaar van de vader behoort in de beslissing over de hoofdzaak aan de orde te komen. Het hof gaat ervan uit dat bij de vraag of de executie van de bestreden beschikking al dan niet geschorst moet worden, de belangen van [de minderjarige] voorop dienen te staan. Het belang van [de minderjarige] verzet zich tegen een schorsing. [de minderjarige] heeft al afscheid genomen van de basisschool in [woonplaats1] en heeft op zijn nieuwe school in [woonplaats2] kennisgemaakt. De ouders hebben beiden bij de mondelinge behandeling verklaard dat [de minderjarige] zich erop heeft ingesteld dat hij na de zomervakantie in [woonplaats2] naar school zal gaan. De ouders hadden eerder ook afgesproken dat zij aan [de minderjarige] zouden vertellen dat hij na de zomervakantie in [woonplaats2] naar school zou gaan. Dit heeft de GI op de zitting ook beaamd. Volgens de ouders heeft [de minderjarige] er geen idee van dat nu aan het hof wordt voorgelegd of de uitvoering van de beslissing van de rechtbank over de school moet worden uitgesteld. Het hof is daarom van oordeel dat het voor [de minderjarige] verwarrend en onrustig zal zijn als hij het nieuwe schooljaar toch zal beginnen op zijn oude school in [woonplaats1] .
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het schorsingsverzoek zal afwijzen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os - ten Have, H. Phaff en H. van Loo, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Feunekes en is op 3 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.