ECLI:NL:GHARL:2021:7436

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
200.292.896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en vaststelling ingangsdatum in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die de ouders zijn van drie minderjarige kinderen. De man had eerder verzocht om de kinderalimentatie te verlagen, terwijl de vrouw een verzoek had ingediend om de alimentatieverplichting te verhogen. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de kinderalimentatie vastgesteld op € 91,- per kind per maand met ingang van 13 november 2019 en € 254,- per kind per maand met ingang van 28 februari 2020. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, terwijl de vrouw incidenteel hoger beroep aantekende.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen na indexering € 470,- per kind per maand bedraagt en dat de draagkracht van de vrouw € 482,- per maand is. De man heeft zijn inkomen verloren en is recentelijk een klusbedrijf gestart, maar zijn huidige inkomen is onvoldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Het hof heeft besloten de kinderalimentatie te wijzigen en vastgesteld dat de man per kind per maand € 225,- moet betalen met ingang van 28 februari 2020, € 54,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2021, en € 44,- per kind per maand met ingang van 1 oktober 2021. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof heeft ook opgemerkt dat de draagkracht van beide ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien en heeft partijen aangeraden om afspraken te maken over de alimentatieverplichtingen in de toekomst. De man heeft geen recht op terugbetaling van eerder betaalde kinderalimentatie, aangezien deze niet de behoefte van de kinderen overstijgt. De beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd en de nieuwe alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.896
(zaaknummer rechtbank Gelderland 361937)
beschikking van 3 augustus 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.L. Vermeer te Rhenen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.L. Zegelink te Elst.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 april 2021;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met een productie, en
  • een journaalbericht van mr. Zegelink van 14 juli 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2021 in verband met de coronacrisis door middel van een beeldverbinding plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011.
De man heeft de kinderen erkend. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2
De man is daarnaast de vader van [de minderjarige3] , geboren [in] 2018. De huidige partner van de man is opnieuw in verwachting. Zij is in september 2021 uitgerekend.
3.3
Bij beschikking van 31 maart 2016 heeft de rechtbank de beschikking van 1 februari 2013 van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, in die zin gewijzigd dat de door de man aan de vrouw de betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 12 juni 2015 tot zo lang de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, wordt vastgesteld op € 25,- per kind per maand en vanaf het moment dat de schuldsaneringsregeling is geëindigd de door de rechtbank bij beschikking van 1 februari 2013 vastgestelde kinderalimentatie van € 175,- per kind per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2014.
3.4
Sinds 28 februari 2020 heeft de man geen contact meer met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 13 november 2019, heeft de man verzocht de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2019 vast te stellen op € 111,- per kind per maand en met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op € 51,- per kind maand, althans op een bedrag als het hof juist acht.
3.6
De vrouw heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en als zelfstandig verzoek verzocht een alimentatieverplichting op te leggen met als ingangsdatum de datum van de te geven beschikking, waarbij rekening wordt gehouden met de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van die rechtbank van 31 maart 2016 in die zin gewijzigd dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 13 november 2019 wordt vastgesteld op € 91,- per kind per maand en met ingang van 28 februari 2020 op € 254,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie als volgt te wijzigen:
  • € 46,- per kind per maand met ingang van 1 juni 2019;
  • € 200,- per kind per maand met ingang van 28 februari 2020 en
  • € 44,- per kind per maand met ingang van 1 december 2020,
althans een bijdrage vaste te stellen als het hof juist acht.
4.3
De vrouw is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te bekrachtigen (afgezien van de grief in incidenteel hoger beroep) en subsidiair te beschikken in overeenstemming met de zelfstandige verzoeken.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De man verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking het verzoek in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen na indexering € 470,- per kind per maand bedraagt.
5.2
Tussen partijen is in hoger beroep evenmin in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 482,- per maand bedraagt.
5.3
Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw ingestemd om de draagkracht van de man met ingang 1 oktober 2021 te verdelen over vier kinderen, omdat het nu nog ongeboren kind van de man in september 2021 geboren zal worden.
Ingangsdatum
5.4
Artikel 1:402 Burgerlijk Wetboek laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.5
Het hof hanteert, evenals de rechtbank, 13 november 2019 als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage, zijnde de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg. Het hof overweegt hierbij dat het de zelfstandige taak van de alimentatierechter is om te beoordelen of aan de voorwaarden van behoefte en draagkracht is voldaan, ongeacht afspraken die partijen (mogelijk) hebben gemaakt. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige situatie geen reden bestaat om af te wijken van de hoofdregel om de gewijzigde alimentatie te laten ingaan op het moment van indiening van het verzoekschrift.
Draagkracht man
5.6
Tot 1 januari 2020 werkte de man bij [de werkgever] . Zijn belastbaar inkomen bedroeg blijkens de jaaropgave 2019 in dat jaar € 46.056,-. Met ingang van 1 januari 2021 is aan de man eervol ontslag verleend. Vanaf dat moment is de man logistieke werkzaamheden gaan verrichten bij [naam1] . Zijn inkomen bedraagt daar met ingang van 1 januari 2021 € 1.784,14 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De man is recent een klusbedrijf gestart om zijn inkomsten aan te vullen, maar hij heeft uit dit bedrijf op dit moment nog geen inkomsten.
5.7
De man heeft ten aanzien van zijn dienstverband bij [de werkgever] nader toegelicht dat hij werkte in een speciale functie met het hoogste veiligheidsmandaat, op de afdeling wapens en munitie. De man werd daarom ook ieder half jaar aan een veiligheidsonderzoek onderworpen. Toen op enig moment de schuldsaneringsregeling op de man van toepassing werd verklaard, heeft de man een officiële waarschuwing ontvangen, omdat financiële problemen een risico vormen voor de werkzaamheden van de man. Op het moment dat het LBIO enige jaren later loonbeslag heeft gelegd, is aan de man, in het kader van het veiligheidsonderzoek eervol ontslag verleend.
5.8
Het hof oordeelt de verklaring van de man aannemelijk en volgt de man daarom ook in zijn verklaring. Dit betekent dat het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar is en ook niet verwijtbaar. Het hof zal daarom uitgaan van de feitelijke inkomensgegevens van de man.
5.9
Blijkens de aangehechte draagkrachtberekeningen bedraagt de draagkracht van de man met ingang van 13 november 2019 € 676,- per maand en met ingang van 1 januari 2021 € 162,- per maand.
5.1
Uit het voorgaande blijkt dat de man over onvoldoende draagkracht beschikt om in de behoefte van alle drie (en met ingang van 1 oktober 2021 alle vier) de kinderen te voorzien. In dat geval is de hoofdregel dat de draagkracht gelijkelijk over de kinderen wordt verdeeld, tenzij de behoefte van (een van) de kinderen aanzienlijk afwijkt. Dit laatste is door partijen niet gesteld en is het hof ook anderszins niet gebleken uit de spaarzame stukken die partijen hebben overgelegd. Het hof zal daarom de draagkracht van de man gelijkelijk over de kinderen verdelen. De exacte vaststelling van de behoefte van [de minderjarige3] laat het hof onder deze omstandigheden in het midden.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende alimentatieverplichting van de man:
  • € 225,- per kind per maand met ingang van 13 november 2019 en
  • € 54,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2021.
Hoewel de geboorte van het vierde kind (een dochtertje) in de toekomst ligt, heeft het hof besloten, mede na de opmerkingen ter zitting dat het voor partijen lastig is om afspraken te maken, om hierop vooruit te lopen en de alimentatieverplichting van de man ook vanaf oktober 2021 te bereken, zodat dit voor partijen duidelijk is en hen - mogelijk - een nieuwe gang naar de rechter wordt bespaard.
Het hof berekent de bijdrage op € 40,50 per kind per maand met ingang van 1 oktober 2021, maar omdat de man heeft verzocht om zijn bijdrage met ingang van 1 december 2020 vast te stellen op € 44,- en het hof niet buiten de aldus getrokken grenzen van de rechtsstrijd kan treden, zal het hof de kinderalimentatie met ingang van 1 oktober 2021 op € 44,- vaststellen.
Nu de vrouw in haar verzoek in eerste aanleg noch in hoger beroep concrete bedragen heeft verzocht, wordt het oordeel van het hof over de periode van 13 november 2019 tot 28 februari 2020 bovendien begrensd op de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 91,- per kind per maand.
5.12
Hieraan voegt het hof nog het volgende toe. De draagkracht van beide ouders is onvoldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dat zal ook in de komende tijd waarschijnlijk zo blijven en dan kunnen partijen het weinige dat ter beschikking is voor de kinderen beter voor hen gebruiken dan voor de kosten van het voeren van procedures. Zo zouden partijen reeds nu kunnen afspreken dat de man vanaf het moment van de geboorte van zijn dochter de hiervoor berekende bijdrage gaat betalen.
Ter zitting heeft de man opgemerkt dat hij doende is een klusbedrijf op te starten naast zijn werkzaamheden van waaruit hij nu de inkomsten heeft. Het is niet ondenkbaar dat na enige tijd de draagkracht van de man hierdoor wordt vergroot en dat zijn bijdrage in de kinderalimentatie zal moeten worden aangepast. Partijen doen er goed aan om hierover afspraken te maken, bijvoorbeeld dat zij elkaar jaarlijks inlichten over de hoogte van hun inkomen, zodat een gang naar de rechter bij elke verandering van inkomen kan worden voorkomen.
5.13
De man verzoekt terugbetaling van hetgeen door hem te veel aan kinderalimentatie is betaald. Het hof overweegt dat de door de man betaalde kinderalimentatie de behoefte van de kinderen niet overstijgt, zodat moet worden aangenomen dat de betaalde kinderalimentatie ook aan de kinderen is besteed. Het hof zal daarom geen terugbetalingsplicht aan de vrouw opleggen. Anders dan de man ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd, behoeft de vrouw in kader van een eventuele terugbetalingsplicht geen inzicht te verstrekken in haar banksaldi.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als na te melden.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 maart 2021, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van die rechtbank van 31 maart 2016 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen:
  • € 91,- per kind per maand met ingang van 13 november 2019;
  • € 225,- per kind per maand met ingang van 28 februari 2020;
  • € 54,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2021 en
  • € 44,- per kind per maand met ingang van 1 oktober 2021,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 3 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.