In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de beëindiging van de partneralimentatie na echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om de beëindiging van zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw, verweerster in hoger beroep, met terugwerkende kracht. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de alimentatieverplichting van de man per 1 oktober 2020 eindigde. De man stelt dat de vrouw samenwoont met een ander, wat volgens artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek leidt tot het vervallen van de alimentatieverplichting. De vrouw ontkent dat zij voor 1 april 2020 samenwoonde met de heer [naam1]. Tijdens de mondelinge behandeling bevestigde de vrouw dat zij vanaf 1 april 2020 samenwoont met [naam1]. Het hof oordeelt dat de man niet heeft aangetoond dat de vrouw al eerder samenwoonde met [naam1]. De grieven van de man worden afgewezen, behalve de grief die betrekking heeft op de periode van 1 april 2020 tot 1 oktober 2020, waarin de alimentatieverplichting op nihil wordt gesteld. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en bepaalt dat de alimentatieverplichting van de man eindigt per 1 oktober 2020, met compensatie van proceskosten.