In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee gewezen levensgezellen over de bewoning van hun gezamenlijke woning. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. Na onenigheid heeft de vrouw de woning verlaten, maar de man heeft haar de toegang tot de woning ontzegd. De vrouw heeft daarop een kort geding aangespannen bij de voorzieningenrechter, die de man heeft veroordeeld om de woning te ontruimen en de vrouw en haar kinderen toestemming heeft gegeven om de woning weer te betrekken. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de voorzieningenrechter. Hij stelt dat er nieuwe omstandigheden zijn die niet in aanmerking zijn genomen bij de eerdere beslissing, waaronder de benoeming van een provisioneel bewindvoerder over hem. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Het hof heeft de vordering van de man in het incident afgewezen en bepaald dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Het hof heeft verder bepaald dat de hoofdzaak in hoger beroep wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. De beslissing van het hof is op 3 augustus 2021 openbaar uitgesproken.