ECLI:NL:GHARL:2021:7387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
200.245.345
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onbevoegde vertegenwoordiging in een internationale context

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de rechtspersoon BUSINESS4BREAKFAST N.V. (B4B) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid en onbevoegde vertegenwoordiging. B4B, statutair gevestigd in Curaçao, had een lening verstrekt aan MIDD Projects B.V. en andere vennootschappen (MIDD c.s.) als waarborg voor de nakoming van verplichtingen uit een koopovereenkomst. De lening werd als risicovol beschouwd, en de waarborgsom werd in escrow gestort. B4B stelt dat [geïntimeerde], als indirect bestuurder van MIDD c.s., onrechtmatig heeft gehandeld door de escrow agent te instrueren om de waarborgsom vrij te geven, waardoor B4B's vordering onverhaalbaar werd. Het hof oordeelt dat er geen causaal verband is tussen het handelen van [geïntimeerde] en het onbetaald blijven van de vordering van B4B. Het hof concludeert dat B4B niet kan bewijzen dat [geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade, omdat de vordering van B4B niet is voldaan door het niet doorgaan van de koop. Daarnaast wordt de stelling van B4B over onbevoegde vertegenwoordiging verworpen, omdat B4B op de hoogte was van de beperkte bevoegdheid van [geïntimeerde]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt B4B in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.245.345
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/433297)
arrest van 3 augustus 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
BUSINESS4BREAKFAST N.V.,
statutair gevestigd te Curaçao met nevenvestiging te Woudenberg,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: B4B,
advocaat: mr. B. Vermue,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.A. Hoveijn.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 februari 2020 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de in het tussenarrest bepaalde comparitie heeft in het kader van de Covid-19-maatregelen geen doorgang gevonden;
- de akte overlegging producties en uitlaten van B4B;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Bevoegdheid en toepasselijk recht

2.1.
Door de statutaire hoofdvestigingsplaats van B4B te Curaçao heeft deze zaak een internationaal karakter. Aangezien rechtsmacht een aangelegenheid van openbare orde betreft, heeft het hof ambtshalve onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van dit burgerlijke geschil kennis te nemen. Dat is op grond van art. 4 lid 1 van Verordening EU nr. 1215/2012 het geval, nu [geïntimeerde] woonplaats heeft in het grondgebied van de EU-lidstaat Nederland.
2.2.
De volgende vraag is welk recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen. Nu zowel appellant als geïntimeerde uitgaat van Nederlands recht en ook de rechtbank in eerste aanleg daarvan uit is gegaan, zal het Hof daarbij aansluiten.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
In hoger beroep handhaaft [geïntimeerde] zijn verweer dat B4B in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu hij is gedagvaard door een niet bestaande vennootschap. B4B is immers een rechtspersoon naar het recht van Curaçao, terwijl in de inleidende dagvaarding B4B is aangeduid als een (Nederlandse) vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Woudenberg, aldus [geïntimeerde] .
3.2.
Het hof kan zich vinden in rechtsoverweging 3.1 in het bestreden vonnis dat het hier, kort gezegd, gaat om een kennelijke verschrijving en het voor [geïntimeerde] duidelijk en kenbaar was wie hem had gedagvaard. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] door deze verschrijving onredelijk is benadeeld. Ook het hof passeert daarom dit verweer.

4.De vaststaande feiten

4.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten, als niet in geschil of onbetwist.
4.2.
Op 16 juli 2013 hebben MIDD Projects B.V., Delaida Vastgoed N.V., Cavia
Vastgoed N.V., Stichting Accaribo (hierna tezamen: MIDD c.s..), [geïntimeerde] (privé) en
[naam1] (privé) in hoedanigheid van verkopers en de heer [naam2] in hoedanigheid
van koper een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot percelen grond gelegen in
Suriname genaamd "Koopovereenkomst onroerende zaak" (hierna: de koopovereenkomst). Op deze - te ontwikkelen - percelen zouden (luxe) woningen worden gerealiseerd. Het desbetreffende project was genaamd: 'Blauw Meer'.
4.3.
Onderdeel van de koopovereenkomst was de verplichting voor de verkopers om
een waarborgsom van € 600.000,00 te storten in escrow. Daarvoor is een escrow overeenkomst gesloten, tussen MIDD c.s., [naam2] en [naam3] , (voormalig) advocaat in de Verenigde Staten, als escrow agent (hierna: de escrow-overeenkomst). In de koopovereenkomst is hierover het volgende opgenomen:
"Artikel 4
1. Tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen is verkoper verplicht uiterlijk op 25 juli 2013 (of zoveel eerder of later als partijen overeenkomen) een waarborgsom te storten ten bedrage van: € 600.000, = (...)
Account name: JGLJR, LLC (…)”.
4.4.
De verkopers beschikten niet over de te storten waarborgsom. Daarom is dat bedrag geleend van diverse partijen waaronder B4B. B4B heeft een bedrag van € 350.000,00 uitgeleend aan MIDD c.s. In de daartoe gesloten overeenkomst van geldlening die namens MIDD c.s. alleen door [geïntimeerde] is ondertekend (hierna: de overeenkomst van geldlening), is in de considerans onder C en D en in de artikelen 1.2 en 5.1 opgenomen:
“C. Op basis van de Koopovereenkomst en de Escrow Overeenkomst dienen Verkopers een bedrag ter hoogte van €600.000,-- (...) in escrow (...) te geven bij [naam3] onder de voorwaarden als bepaald in de Escrow Overeenkomst;
D. Geldgever is bereid om een deel van het Escrow Bedrag aan Verkopers te lenen waarbij Verkopers het te lenen bedrag kunnen aanwenden voor de doeleinden als bepaald in de Escrow Overeenkomst;
1.2 (...)
Verkopers zijn gerechtigd om de Hoofdsom aan te wenden voor de doeleinden als bepaald in de Escrow Overeenkomst.
5.1
Verkopers verbinden zich jegens Geldgever om Geldgever onverwijld schriftelijk op de hoogte te stellen van het zich voordoen van één of meer van de omstandigheden, die van invloed zijn en/of van belang kunnen zijn voor de terugbetaling van de Hoofdsom en Rente door of vanwege Verkopers.”
Omstreeks 4 december 2013 is de waarborgsom van € 600.00,- bij de escrow agent ( [naam3] ) gestort.
4.5.
[naam2] zou volgens art. 3 van de koopovereenkomst de koopsom in termijnen van € 600.000,-, € 1.200.000,-, € 1.800.000,- en € 2.400.000,- betalen op in de koopovereenkomst genoemde data, op een door de verkopers gekozen bankrekening en op een derdengeldrekening. Op later voorstel van [naam3] , die het vermogen van [naam2] beheerde, is afgesproken dat deze betalingen ook via hem zouden lopen, met als waarborg voor de verkopers dat voor iedere betaling ‘proof of fund’ zou worden verstrekt. In de escrow overeenkomst zijn nieuwe termijnen voor de door de koper te verrichten deelbetalingen op de koopsom afgesproken, steeds te rekenen vanaf de storting door de verkopers van de waarborgsom. Bij niet (tijdige) levering van ‘proof of fund’ van één van die betalingen zou de waarborgsom worden teruggestort aan de verkopers. Alleen voor de eerste termijnbetaling is op 6 december 2013 ‘proof of fund’ gegeven.
4.6.
Op 16 december 2013 is tussen [naam2] en MIDD c.s. een ‘Promissory note’ opgemaakt, waarin staat dat in verband met de koopovereenkomst van de grond in het project Blauw Meer [naam2] een bedrag van € 938.000,-- leent aan MIDD c.s., opdat de verkopers kunnen voldoen aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. Verder staat daarin, met betrekking tot de door de verkopers in escrow gestorte waarborgsom:
"3. Collateral. Pursuant to the terms and conditions of the First Amendment, the parties have
agreed that, for the purposes of securing the Loan Amount, the delivery of the Commitment
Deposit shall be effectuated by transferring the remaining Seller Deposit from the existing
escrow account held jointly by the Holder and the Borrowers (…) to a separate escrow account held by the Escrow Agent, solely in the name of the Holder. The Borrowers hereby relinquish all rights to the Commitment Deposit, and the Commitment Deposit shall be held, exclusively by the Holder. For the sake of clarity, as an authorized signatory of each of the Borrowers, the undersigned hereby acknowledges and agrees that the Holder may utilize (and thereby instruct the Escrow Agent to disburse) the Collateral, in the Holder's sole discretion consistent with the Holder's good faith, best efforts commitment to deliver each installment of the Loan Amount to the Borrowers set forth herein."
4.7.
Op 28 februari 2014 is een ‘Second amendment to escrow agreement’ opgemaakt tussen [naam2] en MIDD c.s., waarin wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde ‘Promissory note’ en naar een ‘First amendment to escrow agreement’, eveneens gedateerd 16 december 2013. In deze ‘Second amendment to escrow agreement’ wordt, onder meer, de datum van de eerste betalingsverplichting voor [naam2] gewijzigd.
4.8.
Op 26 februari 2014 is een ‘amended en restated promissory note’ opgemaakt tussen [naam2] en MIDD c.s., waarin wordt verwezen naar een ‘First amendment to escrow agreement’ van 13 december 2016 en waarin voorts afspraken worden gemaakt over de uitbetaling door [naam2] van het op grond van de ‘promissory note’ uitgeleende bedrag.
4.9.
Op 7 april 2014 heeft [geïntimeerde] per e-mail aan [naam3] en [naam2] verzocht, onder andere, aan te geven waar de waarborgsom is gebleven. Diezelfde dag is daarop door [naam3] gereageerd met, voor zover relevant, het volgende:
“(…) I have done nothing but conduct myself in strict accordance with the terms and conditions set forth in the relevant deal documents executed by the Purchaser and the Seller. Had the parties never executed the promissory note or the first amendment, the Seller Deposit would have remained in my escrow account, untouched. (…)”.
4.10.
Op 4 mei 2014 heeft de makelaar van de verkopers, R. Kouwenhoven, een e-mailbericht gestuurd aan [geïntimeerde] met de volgende tekst:
Dear Mr. [naam3] ,
Further to a series of conversations I had with mister [naam2] , I ask your attention for the following:
Mister [naam2] has still not completed the agreed payments in our transaction, which leaves me no other option than to:
1. To cancel the loan agreement signed on December 16th 2013; on which payouts were done totaling € 208.000,=;
2. demand removal of the collateral placed under this loan agreement in the amount of € 600.000,=;
3. demand immediate repayment of deposit in the amount of € 600.000= minus € 208.000,= = € 392.000,= on
account nr. …………..
Notary Alexander
Paramaribo
Suriname
If the above points are not met within 48 hours, I will not hesitate to use any legal ways to obtain my rightfully owned funds back, including all legal costs, lost interests and further demages.
Subject to all rights, I remain.
[geïntimeerde] ,
Managing Owner Blue Lake”.
4.11.
Aan de koopovereenkomst met betrekking tot de percelen grond van het project Blauw Meer is geen uitvoering gegeven. De koper heeft de door hem te verrichten betalingen niet gedaan.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1.
In deze zaak gaat het om een overeenkomst van geldlening tussen enerzijds B4B en anderzijds MIDD c.s. Het geleende bedrag diende als (deel van een) waarborgsom voor de nakoming door de verkopers (waaronder MIDD c.s.) van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst met betrekking tot de percelen grond in het project Blauw Meer. Volgens afspraak tussen verkopers en koper is de waarborgsom op een escrow rekening gestort. De escrow agent heeft op verzoek van [geïntimeerde] meegedeeld dat de borgsom niet meer op de escrow rekening staat en dat dat verband houdt met de uitvoering van de ‘promissory note’ en de ‘first amendment’. B4B stelt dat haar op de overeenkomst van geldlening gebaseerde vordering op MIDD c.s. mede daardoor onverhaalbaar is geworden. Zij verwijt dit [geïntimeerde] , die als indirect bestuurder van MIDD c.s. de weg daartoe zou hebben vrijgemaakt door nadere afspraken te maken met de koper, in strijd met de bepalingen in de overeenkomst van geldlening en de escrow overeenkomst. Volgens B4B is [geïntimeerde] daardoor persoonlijk aansprakelijk voor haar schade primair als (indirect) bestuurder op grond van onrechtmatig handelen, subsidiair wegens als bestuurder onbevoegd handelen. Zij vordert in dat verband een verklaring voor recht en een veroordeling tot schadevergoeding bestaande uit de hoofdsom, contractuele boetes en rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
5.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
5.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 april 2018 de vorderingen van B4B afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, omdat – kort gezegd – niet is komen vast te staan dat de vordering van B4B op MIDD c.s. onverhaalbaar is.

6.De motivering van de beslissing in hoger beroep

de grieven
6.1.
B4B meent dat de rechtbank de maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid onjuist heeft toegepast, over de boeg van de verhaalbaarheid van de vordering op MIDD c.s., met (als gevolg daarvan ook een ) te beperkte vaststelling van de feiten en schending van de regels van stelplicht en bewijslast. Ook in het oordeel van de rechtbank over de subsidiaire grondslag van de vordering – de onbevoegde vertegenwoordiging van MIDD c.s. door [geïntimeerde] – kan zij zich niet vinden. Zij meent dat het vonnis moet worden vernietigd . [geïntimeerde] kan zich – afgezien van de verwerping van zijn niet-ontvankelijkheidsverweer, waarop het hof al heeft beslist (rov. 2.2) – vinden in het vonnis van de rechtbank, al dan niet met verbetering van enkele gronden.
bestuurdersaansprakelijkheid?
6.2.
Het gaat in dit geschil om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Volgens vaste jurisprudentie kan ter zake van deze benadeling naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.3.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
6.4.
Volgens B4B is hier het geval onder ii aan de orde: [geïntimeerde] , bestuurder van MIDD c.s., heeft volgens haar bewerkstelligd dat MIDD c.s. niet aan hun terugbetalingsverplichting jegens B4B kunnen voldoen, door – al dan niet namens MIDD c.s. – addenda en promisory notes te ondertekenen op grond waarvan de escrow agent [naam3] is overgegaan tot het vrijgeven van de waarborgsom. Hem kan daarvan een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt. [geïntimeerde] wist namelijk althans behoorde er redelijkerwijs van op de hoogte te zijn dat zijn handelen in strijd was met de overeenkomst van geldlening en de escrow overeenkomst. Hij heeft bovendien B4B hiervan niet op de hoogte gesteld, waardoor B4B geen maatregelen heeft kunnen treffen ten behoeve van haar vordering op MIDD c.s., aldus B4B.
6.5.
[geïntimeerde] heeft hier het volgende tegenin gebracht. B4B is welbewust een enorm risicovolle lening aangegaan. Ravenhorst heeft geen stukken ondertekend op grond waarvan de waarborgsom mocht worden vrijgegeven. De e-mail van [naam3] , een oplichter, waaruit dit volgens B4B zou volgen, levert hiervan geen bewijs. Niet voor niets voert B4B aan dat het geld ‘lijkt’ te zijn vrijgegeven op grond van een addendum. Uit niets blijkt of en wanneer het geld door [naam3] zou zijn doorgestort naar [naam2] . Niet valt uit te sluiten dat een eventuele doorstorting al direct ná ontvangst van het geld gebeurde, nog vóór ondertekening van enig document. De lening in de ‘promissory note’ is door [geïntimeerde] ondertekend om te proberen de koopovereenkomst uitgevoerd te krijgen.
6.6.
Het hof stelt voorop dat voor de aansprakelijkheid waarop B4B zich beroept vast moet komen te staan, onder andere, dat er causaal verband is tussen het aan [geïntimeerde] toegeschreven handelen namens MIDD c.s. en de tot op heden niet-nakoming door MIDD c.s. van haar verbintenissen uit de overeenkomst van geldlening met B4B.
6.7.
In dit verband is van belang dat de escrow overeenkomst met betrekking tot de door de verkopers te storten waarborgsom is aangegaan tot zekerheid van [naam2] dat de verkopers bepaalde verplichtingen uit de koopovereenkomst zouden nakomen en niet tot zekerheid van B4B voor de terugbetaling van het geleende geld. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft betoogd, is B4B een risicovolle lening aangegaan. Hieraan doet niet af dat B4B meende aan het gegeven dat de waarborgsom op een escrow rekening werd gestort enige zekerheid te kunnen ontlenen dat MIDD c.s. de lening zouden terugbetalen. Ook de hiervoor onder 4.4 genoemde bedingen in de overeenkomst van geldlening doen weinig af aan het risico dat B4B met deze overeenkomst van geldlening nam. Zeggenschap over het in escrow gestorte geld had zij immers niet. Bij de escrow overeenkomst was B4B geen partij. Zij kon haar vordering daarop niet verhalen, ook niet als het bedrag op de escrow rekening was blijven staan.
6.8.
Verder is van belang dat, zoals volgt uit de onder 4.5 genoemde vaststaande feiten en de door B4B in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam1] , de (deels van B4B geleende) waarborgsom er uiteindelijk toe had moeten leiden dat niet lang daarna [naam2] in termijnen een (veel groter) bedrag (van in totaal € 6.000.000,-) aan de verkopers zou voldoen, als koopprijs van de grond in het project Blauw Meer. Uit de verkoopopbrengst zouden alle schuldenaren van MIDD c.s., waaronder B4B, worden terugbetaald. Van dit alles was B4B op de hoogte, zo blijkt uit diezelfde verklaring van [naam1] .
6.9.
Uit de vaststaande feiten blijkt, dat [naam2] de betalingen van de koopsom niet heeft voldaan en de grondverkoop niet is doorgegaan. Daardoor is de vordering van B4B tot op heden niet voldaan. B4B heeft niet gesteld dat het niet doorgaan van de koop aan [geïntimeerde] valt te verwijten. Zij heeft (ook) niet gesteld dat er een verband bestaat tussen de volgens haar door [geïntimeerde] ondertekende ‘addenda’ en ‘promissory notes’ en het niet doorgaan van de koop. Als niet ter zake dienend kan daarom in het midden blijven of hij die stukken (alle) heeft ondertekend en ook of op grond daarvan [naam3] de waarborgsom mocht vrijgeven en of en wanneer hij dat dan heeft gedaan, zoals door [geïntimeerde] gemotiveerd is betwist. Ook de vraag of, zou dit alles vaststaan, [geïntimeerde] als bestuurder daarvan persoonlijk een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt, hoeft niet te worden beantwoord. Bij gebrek aan causaal verband met het onbetaald blijven van de vordering van B4B op MIDD c.s. zou immers hoe dan ook niet tot bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerde] kunnen worden geconcludeerd.
aansprakelijkheid wegens onbevoegde vertegenwoordiging?
6.10.
Volgens B4B is [geïntimeerde] , subsidiair, ook aansprakelijk voor haar schade, doordat hij alleen handelend als bestuurder – terwijl hij slechts gezamenlijk met [naam1] bevoegd was MIDD c.s. te vertegenwoordigen – de overeenkomst van geldlening heeft ondertekend. Hij dient in te staan voor zijn bevoegdheid en moet daarom het positief contractsbelang aan B4B vergoeden. B4B ontkent van de beperkte bevoegdheid van [geïntimeerde] op de hoogte te zijn geweest en meent dat zij ondanks de inschrijving hiervan in het handelsregister erop mocht vertrouwen dat MIDD c.s. bevoegdelijk werd vertegenwoordigd, omdat de advocaat van MIDD c.s. bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken was. Overigens hebben MIDD c.s. inmiddels de geldigheid van de overeenkomst van geldlening erkend of bekrachtigd, aldus B4B.
6.11.
[geïntimeerde] heeft, onder meer, gemotiveerd betwist dat de overeenkomst van geldlening inmiddels is bekrachtigd. Verder verweert hij zich met de stelling dat B4B wist of behoorde te weten dat vertegenwoordiging door twee bestuurders was vereist, (ook) uit het handelsregister.
6.12.
Art. 3:70 BW luidt, voor zover hier van belang:
Hij die als gevolmachtigde handelt, staat jegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt (…).Op grond van art. 3:78 BW geldt hetzelfde als iemand uit andere hoofde dan volmacht als vertegenwoordiger optreedt, zoals bestuurders van een rechtspersoon.
6.13.
B4B heeft haar stelling dat de overeenkomst van geldlening inmiddels is bekrachtigd in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. Voor een opdracht aan B4B tot het leveren van bewijs van haar stelling is daarom geen plaats. Dat van bekrachtiging sprake is, kan dus niet als vaststaand worden aangenomen. Overigens geldt, ten overvloede, dat ingeval wél sprake zou zijn van bekrachtiging, toepassing van art. 3:70 BW niet meer aan de orde zou zijn. Die bepaling brengt immers aansprakelijkheid met zich voor schade als gevolg van het niet tot stand komen van een overeenkomst, wat juist wel gebeurt bij bekrachtiging.
6.14.
De (als bevrijdend verweer te beoordelen) stelling van [geïntimeerde] dat B4B ervan op de hoogte was dat hij niet zelfstandig bevoegd was, vindt steun in de door B4B in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam1] , destijds de mede-bevoegde bestuurder. [naam1] verklaart dat ten tijde van het afsluiten van de lening aan B4B ten aanzien van de rechtspersonen MIDD c.s. een aantal omstandigheden omtrent de vennootschappen bij partijen bekend was, waaronder de onbevoegdheid van [geïntimeerde] tot zelfstandig handelen als bestuurder. B4B heeft dit onderdeel van de verklaring van [naam1] niet betwist. B4B heeft daarnaast niet betwist dat dit volgens [geïntimeerde] ook kon worden afgeleid uit het handelsregister hetgeen wordt ondersteund door haar in eerste aanleg overgelegde uittreksel daaruit. B4B kan zich er niet achter verschuilen dat de advocaat van MIDD c.s. bij de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening betrokken was. Het hof neemt daarom de onvoldoende gemotiveerd weersproken stelling van [geïntimeerde] als vaststaand aan.
6.15.
Nu vast staat dat B4B bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening wist dat [geïntimeerde] niet zelfstandig bevoegd was, komt haar geen beroep op de rechtsgevolgen van art. 3:70 BW toe.
6.16.
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom wordt aan hun bewijsaanbiedingen voorbijgegaan.

7.De slotsom

7.1.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van B4B op geen van de aangevoerde grondslagen kunnen worden toegewezen. De grieven van B4B behoeven daarom geen verdere bespreking meer, omdat zij niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal onder aanvulling van rechtsgronden worden bekrachtigd.
7.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof B4B in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze zullen aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 318,-
- salaris advocaat € 6.096,- (1,5 punten x tarief VI).
7.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 11 april 2018;
veroordeelt B4B in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 318,- voor verschotten en op € 6.096,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt B4B in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval B4B niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, H. Wammes, en V. van der Kuil, is door de voorzitter ondertekend en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.