ECLI:NL:GHARL:2021:7360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
21-004386-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en veroordeling voor drugsbezit en wapenbezit met taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het bezit van drugs en een vuurwapen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist van de herkomst van het geld dat in haar woning was aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte wel opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig had in haar woning, en dat zij ook een vuurwapen en munitie voorhanden had. De verdachte had verklaard dat zij niet op de hoogte was van de drugs en het wapen, maar het hof achtte deze verklaringen onwaarschijnlijk. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en de schending van de redelijke termijn in de procedure. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte in verwachting was van haar eerste kind en dat zij een blanco strafblad had. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de risico's die verbonden zijn aan het bezit van drugs en wapens.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004386-18
Uitspraak d.d.: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 augustus 2018 met parketnummer 16-659200-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. J.J.J. van Rijsbergen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 1 augustus 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 6 maart 2018 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 119,36 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 27,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 6 maart 2018 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie III sub 1, te weten een pistool (merk Industria Arms Galesi, model 9, kaliber 7.65mm) en/of
- munitie van categorie III, te weten 18 scherpe patronen (kaliber 7.65mm, merk S&B),
voorhanden heeft gehad;
3.
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 januari 2017 tot en met 7 mei 2018 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
- een hoeveelheid geld van Euro 51.400,75 en/of
- een hoeveelheid geld van Euro 13.570 (zijnde 27, althans een of meerdere, contante stortingen op bankrekening [nummer] van verdachte)
- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dit/die voorwerp(en), te weten die hoeveelheid geld,
- gebruik heeft gemaakt en/of
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/die voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl zij (telkens) wist dat dit/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Witwassen
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden, vermeld in zijn ter zitting van het hof overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde witwassen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte en haar partner werden in de keuken, achter het ventilatierooster van het afzuigapparaat dichtgesealde pakken met geld aangetroffen. Het geld bestond uit verschillende coupures, waaronder coupures van € 500,- en € 200,-. De totale hoeveelheid van het aangetroffen geld betrof € 51.400,75.
Tevens werd er financieel onderzoek gedaan naar de bankrekening van verdachte. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat in de periode van 17 januari 2017 tot 7 mei 2017 er voor € 13.570,- aan contanten was gestort op de bankrekening van verdachte, in 27 afzonderlijke transacties met bedragen variërend tussen € 50,- en € 2.500,-.
Verdachte heeft zich bij de politie in eerste instantie op haar zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsman namens verdachte aangevoerd dat de contante stortingen op de rekening van verdachte afkomstig waren uit haar inkomsten in loondienst en uit eerder door haar contant opgenomen geldbedragen.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid een strafbare rol en betrokkenheid van verdachte bij het in de afzuigkap aangetroffen geldbedrag vaststellen. Met betrekking tot de gestorte gelden kan naar het oordeel van het hof de criminele herkomst onvoldoende worden vastgesteld. Gelet op het vorenstaande dient de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, nu verdachte niet afwist van de in de woning aangetroffen cocaïne, heroïne, het pistool en de munitie en haar partner heeft verklaard dat deze goederen aan hem toebehoorden.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de tajine ongeveer 2 maanden voor de doorzoeking heeft gekocht en er toen voor het laatst in heeft gekeken. Verdachte wist niet dat er cocaïne in de tajine zat. Verdachte heeft eveneens verklaard niets af te weten van de in de keuken aangetroffen heroïne. Volgens de raadsman staan keukenkastjes doorgaans vol met allerlei pakjes levensmiddelen en kruiden, waardoor je makkelijk langs individuele goederen kunt kijken. Daarnaast is niet uit het dossier gebleken waar de zakjes in het keukenkastje precies zijn aangetroffen (bijvoorbeeld in of uit het zicht).
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het weekend voor haar aanhouding voor het laatst een was had gedaan en onderbroeken in de bewuste lade had gelegd, en dat er toen nog niets tussen de onderbroeken van haar man lag. Daarna heeft zij niet meer in de lade gekeken.
Oordeel van hof
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 maart 2018 is naar aanleiding van een binnengekomen MMA-melding de woning van verdachte en haar partner (en tevens medeverdachte) aan de [woonadres] te [woonplaats] doorzocht. In de (open) keuken werd in een van de vakken van een (open) keukenkast een tajine aangetroffen. In de tajine zat een transparante plastic bak, waar een eveneens transparante plastic zak met 296 gram cocaïne in zat. Naast de cocaïne zaten er tevens een kleine weegschaal en een aantal opgevouwen transparante plastic zakken in de tajine. Laatstgenoemde zakken staken zichtbaar onder het deksel van de tajine uit. In de kast in de keuken waar de tajine is aangetroffen, werden tevens twee zakjes met heroïne van in totaal 27,7 gram en een sealapparaat/vacumeerapparaat aangetroffen.
Voorts werden in de slaapkamer van verdachte en haar partner in de bovenste lade van een ladekast, tussen de herenboxershorts, een plastic tasje met daarin een doorgeladen vuurwapen alsmede patronen aangetroffen. De kolf van het vuurwapen was blijkens het daaromtrent opgemaakte ambtsedige proces-verbaal van bevindingen bij het aantreffen van het wapen in de lade, in dit plastic zakje zichtbaar. Het vuurwapen en de patronen zijn door de Forensische Opsporing onderzocht. Het vuurwapen is een wapen van categorie III, sub I en betreft een pistool, merk Industrial Armi Galesi, model 9, kaliber 7.65 mm. De patronen betreffen munitie van categorie III, te weten 18 scherpe patronen kaliber 7.65 mm, merk S&B.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij huurster was van de woning en daar samen met haar partner woonde. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij alles in het huishouden deed. Zo deed verdachte onder meer de was en borg zij deze was ook deels op in de ondergoedlade van haar partner. Tevens heeft verdachte verklaard dat zij vrijwel elke dag (thuis) kookte. De tajine is door verdachte aangeschaft.
Drugsbezit
Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie die drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is. Het hof wil aannemen - zoals de rechtbank volgens het in het dossier gevoegde vonnis van de partner van verdachte heeft gedaan - dat de partner van verdachte een initiërende en bepalende rol heeft gehad met betrekking tot de drugs en het vuurwapen in de woning. Het kan, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, echter niet anders dan dat verdachte heeft geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning. Verdachte bewoonde de woning tezamen met haar partner en was juist degene die de keuken gebruikte en daar vrijwel dagelijks kookte. De stelling van verdachte dat zij voornoemde verdovende middelen niet heeft gezien en dat zij er niet van wist acht het hof - gelet op de plaats en wijze waarop deze zijn aangetroffen - onaannemelijk. Daar komt nog bij dat verdachte op punten wisselend heeft verklaard. Zo heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de afzuigkap - waarin tijdens de doorzoeking dichtgesealde pakken met geld, van in totaal € 51.400,75, werden aangetroffen - nooit gebruikte omdat deze kapot was en zij er nooit belang bij heeft gehad om deze te repareren. Tijdens het verhoor bij de politie heeft verdachte echter verklaard dat er ten tijde van het verhoor een monteur langs zou komen om de afzuigkap te repareren. Over het aangetroffen sealapparaat/vacumeerapparaat verklaarde zij tegenover de politie dat zij dit nog nooit had gezien en dat ze ook niet wist van wie het was, terwijl zij op de terechtzitting van het hof over dat apparaat vertelde dat zij het zelf regelmatig gebruikte om overgebleven voedsel houdbaar te verpakken. Deze onverklaarbare wijze van inconsistent verklaren maakt, dat aan de verklaringen van de verdachte weinig geloof kan worden gehecht. Het hof gelooft verdachte dan ook om die reden niet. Daar komt bij dat uit de wijze en plaats van bewaren van de heroïne en cocaïne voortvloeit dat weinig moeite is gedaan om verdachte van de aanwezigheid van de drugs onkundig te houden. Een andere conclusie dan dat er niets voor de verdachte verborgen hoefde te worden gehouden, omdat zij wel wist dat haar woning door haar partner voor opslag werd gebruikt, valt naar het oordeel van het hof moeilijk te trekken. Het hof houdt het ervoor dat zij in de gegeven situatie in algemene zin ervan op de hoogte was dat er handelsvoorraden heroïne en cocaïne in haar woning waren en dus niet in de zin dat zij precies wist welke hoeveelheden in de woning te vinden waren. Met betrekking tot de afzonderlijke hoeveelheden heeft verdachte tenminste voorwaardelijk opzet gehad. Zonder aanwijzingen voor het tegendeel, die ontbreken, kan op grond van het voorgaande ook worden vastgesteld dat verdachte geen bezwaar had tegen de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheden drugs.
Het hof acht gezien de initiërende rol van de partner van verdachte ten aanzien van de verdovende middelen niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met haar partner heeft gehandeld nu voor dat oordeel wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Het voorgaande leidt ertoe dat bewezen wordt geacht dat verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad in de door haar bewoonde woning en het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Gelet op de bewijsmiddelen en overeenkomstig het oordeel van de rechtbank acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in totaal 296 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Dit is meer dan door het Openbaar Ministerie ten laste is gelegd, waardoor het hof tot een bewezenverklaring komt van aanwezig hebben van ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne’.
Wapenbezit
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad. Het gaat daarbij om een meerdere of mindere mate van bewustheid. Daarmee wordt bedoeld dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat een verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist van het doorgeladen wapen en de munitie die zijn gevonden in haar woning. Het hof acht deze verklaring onwaarschijnlijk en neemt daarbij in aanmerking dat de goederen zijn aangetroffen op een plaats in de woning die typisch toebehoort tot het privédomein van de bewoner: in de onderbroeklade van een kast in de slaapkamer van verdachte. Bij het aantreffen van het vuurwapen en de munitie tussen de onderbroeken in de lade was blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2018, in het zakje de kolf van het vuurwapen bovendien zichtbaar, hetgeen tevens te zien is op de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s 15 en 16 op pagina 27 van het dossier. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij het huishouden deed en dat zij de onderbroeken van haar partner opborg in de ladekast. Het hof is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Nu verdachte (hoofd)bewoonster van de woning was, kon zij tevens de feitelijke macht over het wapen uitoefenen.
Het hof acht gezien de initiërende rol van de partner van verdachte ten aanzien van het wapen- en munitiebezit eveneens niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met haar partner heeft gehandeld nu voor dat oordeel wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Het voorgaande leidt ertoe dat bewezen wordt geacht dat verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad en het hof verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 6 maart 2018 te [woonplaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- 27,7 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij op 6 maart 2018 te [woonplaats] ,
- een vuurwapen van categorie III sub 1, te weten een pistool (merk Industria Arms Galesi, model 9, kaliber 7.65mm) en
- munitie van categorie categorie III, te weten 18 scherpe patronen (kaliber 7.65mm, merk S&B), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de woning van verdachte en haar partner zijn verschillende handelshoeveelheden cocaïne en heroïne aangetroffen, alsmede een doorgeladen pistool met bijbehorende munitie. Zoals algemeen bekend is, vormen heroïne en cocaïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het gebruik daarvan in veel gevallen tot verslaving. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van - en de handel in heroïne en cocaïne. Daarnaast heeft verdachte een doorgeladen vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid en gezondheid van personen met zich kan brengen.
Met de rechtbank vindt het hof in de inhoud van het dossier aanleiding ervan uit te gaan dat de partner van verdachte degene is geweest die het initiatief had met betrekking tot de drugs, het vuurwapen en munitie, en dat verdachte daarin is meegezogen.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze uit het dossier blijken en door verdachte en haar raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat zij en haar partner in verwachting zijn van hun eerste kind.
Tot slot houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte is geschonden. Namens verdachte is immers op 2 augustus 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 27 juli 2021 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna 12 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is gepleegd naar het oordeel van het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden en sprake is van gewijzigde persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding voor compensatie in de vorm van oplegging van een andere strafmodaliteit. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, op zijn plaats.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 27 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.