Uitspraak
[appellant],
Gasunie,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Corona niet doorgegaan. Partijen hebben te kennen gegeven dat geen nieuwe datum voor de comparitie vastgesteld behoeft te worden.
- een akte houdende uitlating en overlegging producties (met producties) door Gasunie;
- een (antwoord)akte uitlating (met producties) door [appellant] .
2. Waar gaat het in deze zaak om?
op voorwaarde dat de door hem, ondergetekende[hof: [appellant] ]
, te lijden schade zal worden vergoed in overeenstemming met artikel VI van de bij de overeenkomst behorende algemene voorwaarden (A.V.L. 1995).’
Op grond van artikel VI lid 1 in combinatie met artikel VI lid 3 van de A.V.L. 1995 is Gasunie verplicht om alle schade die (onder meer) de pachter lijdt door de aanleg en het onderhoud aan de gasleiding te vergoeden. Het gaat dan onder meer om schade aan gewassen en schade vanwege de belemmering van de exploitatie van het op de grond gevestigde bedrijf.
3.3. De positie van Gasunie
‘
Onder de vermogensbestanddelen die betrekking hebben op de Gereguleerde Activa zijn geen passiva begrepen anders dan de voorzieningen met betrekking tot de Gereguleerde Activa zoals die blijken uit de balans opgenomen inBijlage D.’
Deze balans is niet overgelegd.
In artikel II.4 aanhef en onder b van de beschrijving is bepaald dat onder de vermogensbestanddelen die betrekking hebben op de Gereguleerde Activa de volgende rechtsverhoudingen begrepen zijn:
‘
alle rechtsverhoudingen, zoals huurovereenkomsten, pachtovereenkomsten, gebruiksrechten, beheersovereenkomsten, rechten uit kwalitatieve verplichtingen, die betrekking hebben op de Gereguleerde Activa (…)’.
Ten tijde van de splitsing was [appellant] al enkele jaren geen pachter meer van de grond onder de inmiddels aangelegde leiding, had Gasunie hem een slotbetaling gedaan en had zij het standpunt ingenomen hem niets meer verschuldigd te zijn. Van een lopende overeenkomst tussen Gasunie en [appellant] in verband met de gasleiding was dan ook geen sprake meer; [appellant] had slechts een door Gasunie betwiste vordering op Gasunie, die deels was gebaseerd op een in het verleden tussen hen bestaande overeenkomst en deels op onrechtmatige daad. Gelet hierop heeft Gasunie haar verweer dat de vordering van [appellant] op haar met de afsplitsing is overgegaan naar Gasunie Transport onvoldoende onderbouwd. Het hof merkt in dit verband op dat Gasunie niet heeft gesteld dat de vordering van [appellant] was begrepen in de in Bijlage D bij de beschrijving gespecificeerde voorziening.
4.4. De bevoegdheid van de rechtbank
Grief I, waarin [appellant] ingaat op de bevoegdheid van de kantonrechter, faalt dan ook.
5.Het inhoudelijke geschil tussen partijen
de grieven II tot en met V, maar thematisch bespreken. Bij deze bespreking zal het hof uiteraard betrekken wat door [appellant] in deze grieven is aangevoerd en wat Gasunie daartegen heeft ingebracht en zullen ook de door de kantonrechter niet besproken stellingen van Gasunie in aanmerking worden genomen.
Het hof neemt de herhaalde opmerkingen van Gasunie over het (vermeende) wangedrag van [appellant] rond de onderhandelingen over de schade en de procedure in eerste aanleg voor kennisgeving aan. De opmerkingen zijn, alleen al omdat Gasunie er geen juridische consequenties aan verbindt, voor de beoordeling van de zaak niet van betekenis.
voldoende aannemelijk is gemaakt’.
heeft gesteld dat partijen in 2007 hebben afgesproken dat Gasunie toegang kreeg tot een werkstrook van 19.980 m² en dat Gasunie, uitgaande van die oppervlakte, een bedrag zou betalen op basis van een gemiste opbrengst van € 9,60 per m² onder aftrek van niet gemaakte kosten.
Volgens Gasunie hebben partijen op 4 februari 2010 afgesproken dat [appellant] een vergoeding zou ontvangen op basis van de daadwerkelijk door Gasunie bewerkte strook met een oppervlakte van 14.392 m² en dat voor de berekening van de vergoeding aansluiting zou worden gezocht bij de gegevens van DLV over 2009, die neerkomen op een bruto-opbrengst van 5,28 per m² en op een netto-opbrengst van € 1,78 per m².
Hebben partijen een afspraak gemaakt?5.4 De kantonrechter heeft in het mondeling tussenvonnis van 24 mei 2017 [appellant] in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde afspraak te bewijzen (bewijsopdracht 1). Verder heeft hij overwogen dat Gasunie de door haar gestelde afspraak voorshands heeft bewezen en heeft hij [appellant] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren (bewijsopdracht 2). In het eindvonnis heeft hij overwogen dat [appellant] het tegenbewijs niet heeft geleverd. Om die reden is de vordering van [appellant] niet toewijsbaar en kan bewijsopdracht 1 verder onbesproken blijven, aldus de kantonrechter.
‘
Op 4 februari 2010 heeft er een gesprek met u plaatsgevonden in restaurant Bieze te Borger waarbij u hebt aangegeven dat voor de schadeberekening ten aanzien van de aardbeien uitgegaan kon worden van de gegevens van DLV 2009.’
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Gasunie met deze brief de door haar gestelde afspraken niet voorshands heeft bewezen. De brief is een eenzijdige vastlegging van het gesprek dat op 4 februari 2010 heeft plaatsgevonden. Dat [appellant] het niet met deze vastlegging eens was, blijkt uit zijn brief van 6 april 2010, waarin hij aanspraak maakt op een vergoeding van ruim € 240.000,-, op de brief van zijn toenmalige vertegenwoordiger [F] van 9 mei 2010, waarin wordt uitgegaan van een bruto-schade vanwege het verlies van de aardbeienplanten van € 9,60 per m² en op de brief van [appellant] van 20 mei 2010, waarin ook een vergoeding van € 9,60 per m² wordt genoemd. De beide laatstgenoemde brieven dateren van enkele weken na de brief van Gasunie van 16 april 2010. Daarmee wordt voldoende weersproken dat op 4 februari 2010 de door Gasunie gestelde afspraken zijn gemaakt.
14.329 m², volgens Gasunie van 19.980 m². Uit de eerder aangehaalde brief van Gasunie van 16 april 2010 volgt dat Gasunie de door haar gebruikte oppervlakte heeft opgemeten en daarbij is uitgekomen op 14.349 m². [appellant] heeft niet gesteld dat Gasunie bij het opmeten een fout heeft gemaakt. Hij is uitgegaan van de door Gasunie aanvankelijk, voordat de plannen werden gerealiseerd en toen nog werd uitgegaan van de aanleg van twee gasleidingen, gemaakte berekening. Op deze berekening heeft Gasunie haar eerste, op
4 oktober 2007 toegezegde, voorschotbetaling gebaseerd. Daarmee heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat Gasunie 19.980 m² in gebruik heeft genomen. Het hof merkt in dit verband op dat [appellant] zelf in zijn brief van 6 april 2010 aan Gasunie ook uitgaat van 1.4 ha (14.000 m²2) aardbeien. Dat is aanzienlijk minder dan de door hem gestelde bijna
5.19 De conclusie is dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomstenderving hoger is dan het bedrag dat hem door Gasunie is aangeboden en betaald.
Grief VI, die is gericht tegen deze proceskostenveroordeling, faalt. Het hof zal [appellant] , als de ook in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld partij, veroordelen in de proceskosten in hoger beroep (1 punt, tarief V), te vermeerderen met nasalaris. Het hof zal geen vergoeding toekennen voor de akte van Gasunie, omdat die betrekking heeft op de ten onrechte door Gasunie opgeworpen vraag of [appellant] met Gasunie de juiste partij heeft gedagvaard.