ECLI:NL:GHARL:2021:7298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
21-003817-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op psychische overmacht en oplegging van taakstraf in strafzaak met betrekking tot vuurwapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1975, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2016 een revolver en zes scherpe patronen voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit psychische overmacht, omdat hij zich bedreigd voelde door zijn ex-partner. Het hof heeft echter geoordeeld dat dit beroep niet aannemelijk is gemaakt, aangezien de bedreigingen niet in de periode van het bewezenverklaarde feit plaatsvonden.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. In plaats van de in beginsel op te leggen gevangenisstraf van vier maanden, heeft het hof een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis. Dit besluit is mede ingegeven door de positieve persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure met meer dan twee jaren. Het hof heeft de strafoplegging gematigd, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde lijkt te hebben.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003817-17
Uitspraak d.d.: 23 juli 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter
in de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2017 met parketnummer
16-044897-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S. Koster, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, een of meer
wapens van categorie III, te weten een revolver, en/of munitie van categorie III,
te weten (ongeveer 6) scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2016 te [plaats] een wapen van categorie III, te weten een revolver, en munitie van categorie III, te weten 6 scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter zake van het tenlastegelegde een beroep gedaan op psychische overmacht en heeft daartoe het volgende gesteld. Verdachte heeft zich zeer bedreigd gevoeld doordat hij van de zijde van zijn ex, in verband met de omgangsregeling betreffende hun dochter, meermalen met de dood is bedreigd. Verdachte heeft van die bedreigingen meermalen bij de politie aangifte gedaan, maar zonder resultaat. Hij heeft toen niet anders kunnen handelen dan zichzelf het wapen en de munitie aan te schaffen voor zijn eigen veiligheid. Ten bewijze dat verdachte bij de politie aangifte heeft gedaan van bedreiging met de dood heeft de raadsvrouw ter zitting van het hof een kopie van een aangifte van verdachte uit 2019 aan het hof overgelegd.
Een beroep op psychische overmacht vereist een zodanige psychische drang dat van iemand redelijkerwijs niet gevergd kan worden daaraan weerstand te bieden.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting van het hof is niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een zodanige psychische drang, dat in redelijkheid van hem niet (meer) gevergd kon worden daaraan weerstand te bieden. De door de raadsvrouw ter zitting van het hof overgelegde aangifte van bedreiging met de dood tegen verdachte maakt het vorenstaande niet anders, nu de in die aangifte gerelateerde bedreiging dateert van 2019, terwijl het bewezenverklaarde dateert van 2016.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 3 juli 2016 een revolver met zes bijbehorende scherpe patronen, alle van categorie III, in een tasje op de openbare weg voorhanden gehad. Het bezit van een dergelijk wapen met bijbehorende munitie is verboden, omdat het onaanvaardbare risico's voor de samenleving oplevert. Tijdens de achtervolging van verdachte door de politie, in verband met een verdenking van het plegen van een strafbaar feit, heeft verdachte zich op genoemde datum van het tasje met daarin het wapen en de munitie ontdaan door het in een woonwijk in de achtertuin van een bewoonde woning te gooien, waar hij langs rende. Een oplettende bewoner die dit had gezien heeft meteen de politie gewaarschuwd, waarna het tasje met wapen en munitie in beslag is genomen, zodat is voorkomen dat het wapen en de munitie langere tijd onbeheerd zijn achtergebleven.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2021 blijkt dat verdachte vóór 3 juli 2016 meermalen ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder in 2012 ter zake van het medeplegen van een soortgelijk feit als hiervoor bewezen verklaard, onherroepelijk is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden het hiervoor bewezen verklaarde feit te begaan.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden in beginsel passend en geboden.
Daarnaast stelt het hof het volgende vast.
Het hof heeft ter zitting de indruk gekregen dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat, sinds hij is gestopt met zijn pogingen om een omgangsregeling betreffende zijn (jongste) dochter te verkrijgen, de bedreigingen van de kant van zijn ex zijn gestopt.
Uit voormeld uittreksel blijkt voorts dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde feit niet wederom ter zake van het plegen van overtreding van de Wet wapens en munitie met justitie in aanraking is gekomen en dat zijn laatste veroordeling dateert van 20 maart 2018.
Uit het ter zitting door de raadsvrouw aan het hof overgelegd schrijven van
[naam1] , [naam2] coach, d.d. 6 juli 2021 blijkt het navolgende. Verdachte wordt sinds 2019 door [naam2] ambulant begeleid, waarvoor hij een Wmo-beschikking heeft gekregen vanuit de gemeente [plaats] . Hij staat onder bewindvoering, woont op zichzelf, heeft werk in de schoonmaak en is al jaren mantelzorger voor zijn oom. Hij is op zoek naar een woning voor hen beiden nu de gezondheid van zijn oom achteruitgaat. Verdachte komt de afspraken na en kan met gerichte instructie zaken regelen. Hij heeft een vriendin die hij heeft gesteund toen zij begin dit jaar door een pittige periode heen ging.
Daarnaast stelt het hof vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
De berechting in hoger beroep heeft niet plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 2 jaren. Het appel is ingesteld op 11 juli 2017 en pas heden wordt eindarrest gewezen. De zaak is voor de eerste maal aangebracht ter zitting van het hof van 26 juni 2019. De behandeling van de zaak is op deze zitting aangehouden op verzoek van de verdediging in verband met vakantie van de verdachte. De zaak is voor de tweede maal aangebracht ter zitting van het hof van 2 april 2020. Op deze zitting heeft de behandeling niet plaatsgevonden in verband met genomen maatregelen wegens het COVID-19 (Corona)virus. De zaak is voor de derde maal aangebracht ter zitting van het hof van
2 februari 2021. De behandeling van de zaak is op deze zitting aangehouden op verzoek van de verdediging, omdat verdachte tijdelijk verbleef op Curaҫao. De zaak is ten slotte voor de vierde maal aangebracht ter zitting van het hof van 9 juli 2021 waarop het hof heeft bepaald dat heden arrest zal worden gewezen. De berechting in hoger beroep heeft derhalve na het instellen van het hoger beroep ruim 4 jaren geduurd. Weliswaar houdt een deel van de sindsdien verstreken tijd verband met door de verdediging gedane aanhoudingsverzoeken doch dit rechtvaardigt niet een dergelijke lange duur van de behandeling in hoger beroep. Derhalve is sprake van overschrijding van de termijn met ruim twee jaren. Het hof ziet in de wijze van afdoening in hoger beroep dan ook aanleiding de op te leggen straf te matigen.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, in dit geval passend en geboden. Met deze strafmodaliteit is voormelde overschrijding van de redelijke termijn in voldoende mate gecompenseerd.
Een mildere strafmodaliteit, zoals door de raadsvrouw bepleit (naar het hof begrijpt: een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf), komt, gelet op met name de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, alsmede het strafblad van verdachte, niet in aanmerking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 23 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. T.H. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.