ECLI:NL:GHARL:2021:7280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
21-004649-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de rechtbank inzake opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder op 2 september 2019 veroordeeld voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting op 8 juli 2021 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal had gevorderd om de taakstraf te vervangen door een gevangenisstraf van 30 dagen, maar het hof heeft deze vordering verworpen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen bewijs was voor het subsidiair tenlastegelegde, omdat de bankbiljetten niet in omloop waren gebracht en de verdachte niet wist dat ze vals waren. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte de bankbiljetten in het economisch verkeer had gebracht door ze aan te bieden in ruil voor muntjes.

Het hof concludeerde dat de valsheid van de bankbiljetten evident was, gebaseerd op getuigenverklaringen en forensisch onderzoek. De rechtbank had op juiste wijze beslist en het hof bevestigde het vonnis met aanvulling van de gronden. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.J. Bosch als voorzitter, en de raadsheren mr. G.A. Versteeg en mr. A. Meester. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier G.G. Eisma.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004649-19
Uitspraak d.d.: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2019 met parketnummer 16-131462-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven op het adres [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 60 uren te vervangen door 30 dagen hechtenis waarvan 20 uren te vervangen door 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. S.J. van Galen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 september 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde, te weten het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren te vervangen door 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uren te vervangen door 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis echter bevestigen met aanvulling van de gronden. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Door de raadsman is ter zitting aangevoerd dat evenals het ontbreken van bewijs voor het primair tenlastegelegde, waarvoor verdachte door de politierechter is vrijgesproken, ook het bewijs voor het subsidiair tenlastegelegde ontbreekt nu in de visie van de raadsman de bankbiljetten niet in omloop zijn gebracht maar dat er hooguit sprake is van een poging om de bankbiljetten uit te geven. Het opzet om valse biljetten uit te geven, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt.
Verdachte wist niet dat de bankbiljetten vals waren. Door de caissière en de teamleider zijn de bankbiljetten diverse malen door een apparaat, waarmee biljetten op echtheid worden gecontroleerd, gehaald zodat naar het oordeel van de raadsman ook voor hen kennelijk niet meteen vaststond dat de biljetten vals waren.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.
Verdachte heeft deze bankbiljetten in het economisch verkeer gebracht reeds door het aanbieden van de bankbiljetten om in ruil hiervoor muntjes te verkrijgen. De feitelijke grondslag voor dit verweer ontbreekt daarom.
Uit de verklaring van getuige [getuige1] - onder meer inhoudende dat hij meteen aan het papier voelde dat het geld niet echt was - en het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek blijkt dat de valsheid van de bankbiljetten evident is.
Dit onderzoek meldt dat door de slechte kwaliteit van het substraat (papier) en het ontbreken van een watermerk en een veiligheidsdraad, het een bankbiljet betrof dat voor eenieder als vals herkend zou kunnen worden.
De omstandigheid dat het biljet door de caissière en teamleider door een daartoe bestemd apparaat is gehaald, maakt dit niet anders omdat dit hoort tot de normale handelingen die een caissière dan wel aan de kassa ten aanzien van dergelijke coupures pleegt/plegen te worden verricht, juist met het oog op de controle van de echtheid van bankbiljetten.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 22 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.