ECLI:NL:GHARL:2021:7279

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
21-005075-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 14 oktober 2017, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen een slachtoffer. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het geweld, door de eerste klap uit te delen en vervolgens het slachtoffer te achtervolgen en verder te slaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een taakstraf van 160 uren opgelegd, waarvan 80 uren voorwaardelijk. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een succesvolle mediation met het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 3.789,60, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005075-18
Uitspraak d.d.: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2018 met parketnummer 16-043635-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 120 uren te vervangen door 60 dagen hechtenis met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 3798,60 vermeerderd met de wettelijke rente alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is ter zake van openlijke geweldpleging door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 160 uren te vervangen door 80 dagen hechtenis en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 3798,60 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het meer gevorderde heeft de politierechter de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te [plaats] , openlijk, te weten, op de [adres1] ( [adres2] / [adres1] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde partij] door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te stompen en/of te slaan tegen of op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] , waardoor of waarna die [benadeelde partij] door zijn benen zakte, althans op de grond viel, en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen tegen of op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] , zulks terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot integrale vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
In casu is verdachte, naar hij zelf ook heeft verklaard, degene geweest die de eerste klap aan het slachtoffer heeft uitgedeeld.
Anders dan de raadsvrouw, die heeft gesteld dat sprake is van twee verschillende situaties, te weten de eerste bij het café waar verdachte een klap heeft uitgedeeld en de tweede bij de schutting van [naam1] , waar naartoe verdachte slechts een eindje is mee gerend met de groep en zich daarna heeft gedistantieerd, gaat het hof uit van een situatie die van het café naadloos is overgegaan naar de situatie bij de schutting bij [naam1] , aan de [adres2] ter hoogte van de [adres1] .
Uit de zich in het dossier bevindende - bij de politie afgelegde - getuigenverklaringen van [getuige1] , [getuige2] , [getuige3] , [getuige4] en [getuige5] is het hof gebleken dat verdachte, nadat hij de eerste klap heeft uitgedeeld, samen met anderen achter het slachtoffer is aangerend en op die manier mede heeft bijgedragen aan het voortduren van de voor het café ontstane geweldssituatie zoals die uiteindelijk tot een culminatie bij de schutting bij [naam1] is gekomen.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen. Die verklaringen beschrijven in grote lijnen eenzelfde situatie en van gestelde aantoonbare onjuistheid van deze getuigenverklaringen is het hof niet gebleken.
Op grond van het voorgaande staat voor het hof vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, aanstichter is geweest van het groepsgeweld tegen het slachtoffer en dat hij daarbij het opzet heeft gehad op het plegen van de ten laste gelegde geweldshandelingen. Verdachte heeft derhalve een voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan het jegens het slachtoffer gepleegde openlijke geweld. Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2017 te [plaats] , openlijk, te weten op de [adres1] ( [adres2] / [adres1] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te stompen en/of te slaan tegen of op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] , waardoor of waarna die [benadeelde partij] door zijn benen zakte en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] , zulks terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [benadeelde partij] , zoals hierboven bewezen verklaard. Verdachte en zijn medeverdachten hebben door dit gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en hebben hem veel pijn en ernstig letsel toegebracht. Een dergelijk openlijk gewelddadig optreden - en in vereniging in het bijzonder – is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit alles rekent het hof verdachte aan.
Het hof is van oordeel dat - uitgaande van de landelijk geldende oriëntatiepunten voor de bestraffing van openlijke geweldpleging, waarbij lichamelijk letsel is veroorzaakt, een taakstraf voor de duur van om en nabij honderdvijftig uren in beginsel op zijn plaats is.
Het hof heeft gelet op de inhoud van het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 2 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte na het plegen van het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen in verband met een geweldsincident. Verdachte heeft uitsluitend in 2021 een strafbeschikking van € 360,- gekregen in verband met overtreding van de Wegenverkeerwet 1994. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn gebleken uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting.
Verdachte heeft op zijn initiatief op 11 mei 2019 meegewerkt aan mediation waarbij verdachte en zijn ouders contact hebben gehad met het slachtoffer [benadeelde partij] en zijn ouders. Deze mediation is geslaagd. Het slachtoffer heeft ter zitting van het hof aangeven dat verdachte na de mediation contact heeft gehouden en het slachtoffer ervaart het contact met verdachte oprecht en positief.
Het hof houdt verder in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop in deze zaak.
Alles overwegend is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur met een proeftijd van een jaar.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.789,60 (te weten € 1.489,60 aan materiële schade en € 2.300,00 aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft op de terechtzitting in eerste aanleg de vordering aangevuld met een bedrag van € 507,12 in verband met gestelde inkomstenderving. De oorspronkelijke vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, waarbij de politierechter de benadeelde partij ten aanzien van de aanvulling van de vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard. [benadeelde partij] heeft zijn vordering als benadeelde partij in hoger beroep integraal gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte, door of namens wie de vordering in zoverre niet is betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen. Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de gestelde inkomstenderving tot een bedrag van € 507,12 heeft te gelden dat de vordering in zoverre wel is betwist, terwijl een (nadere) onderbouwing daarvan achterwege is gebleven. Nadere onderbouwing vormt in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat het hof de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.789,60 (drieduizend zevenhonderdnegenentachtig euro en zestig cent), bestaande uit € 1.489,60 aan materiële schade en € 2.300,00 aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.789,60 (drieduizend zevenhonderdnegenentachtig euro en zestig cent), bestaande uit € 1.489,60 aan materiële schade en € 2.300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 14 oktober 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 22 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.