ECLI:NL:GHARL:2021:7253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
21-001141-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling van een baby na forensisch onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn toen 1-2 maanden oude dochter in 2016. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft echter geoordeeld dat op basis van de forensische medische rapportages niet kan worden vastgesteld wanneer het letsel is toegebracht en of dit door de verdachte is veroorzaakt. De baby werd in 2016 meerdere keren opgenomen in het ziekenhuis met hersenletsel, maar het hof achtte het niet aannemelijk dat het letsel voor of tijdens de geboorte is ontstaan. De verdediging voerde aan dat het letsel mogelijk voor of tijdens de geboorte was veroorzaakt, maar het hof volgde deze redenering niet. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de schuld van de verdachte vast te stellen. De uitspraak benadrukt het belang van forensisch bewijs in strafzaken, vooral in gevallen waarin de beschuldigingen betrekking hebben op kwetsbare slachtoffers zoals jonge kinderen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001141-18
Uitspraak d.d.: 21 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2018 met parketnummer 18-830222-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 januari 2020 en 7 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en vrijspraak van het tenlastegelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. Flach, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 februari 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden opgelegd een meldplicht bij de reclassering, behandelverplichting bij een AFPN en een contactverbod met zijn kinderen ( [kind1] en [kind2] ), anders dan in overleg met en onder begeleiding van Jeugdbescherming Noord. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis heeft de rechtbank opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te [plaats] meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [kind1] (geboren op [geboortedatum] 2016) van het leven te beroven, met dat opzet die [kind1] meermalen, althans eenmaal,
- (meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (meermalen) op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard oppervlak heeft geslagen en/of gestoten en/of
- (meermalen) heeft vastgepakt en/of opgepakt (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) heeft geschud en/of gewiegd (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- (meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op het hoofd van die [kind1] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te Groningen, meermalen, althans eenmaal, aan zijn kind, [kind1] (geboren op [geboortedatum] 2016)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere subdura(a)l(e) hemato(o)m(en) en/of een breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel en/of een weke delen zwelling aan de linkerzijde van het hoofd en/of een toename van een reeds bestaand subduraal hematoom, heeft toegebracht
door die [kind1] ,
- (meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of stompen en/of
- (meermalen) op een hard oppervlak te laten vallen en/of tegen een hard oppervlak te slaan en/of stoten en/of
- (meermalen) vast te pakken en/of op te pakken (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) te schudden en/of te wiegen (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- (meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op het hoofd van die [kind1] uit te oefenen;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te [plaats] , meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk mishandelend zijn kind, [kind1] (geboren op [geboortedatum] 2016),
- (meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (meermalen) op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard oppervlak heeft geslagen en/of gestoten en/of
- (meermalen) heeft vastgepakt en/of heeft opgepakt (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) heeft geschud en/of gewiegd (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- (meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op het hoofd van die [kind1] heeft uitgeoefend,
ten gevolge waarvan [kind1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere subdura(a)l(e) hemato(o)m(en) en/of een breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel en/of een weke delen zwelling aan de linkerzijde van het hoofd en/of een toename van een reeds bestaand subduraal hematoom), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meest subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te [plaats] , meermalen, althans eenmaal, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, zijn kind, [kind1] (geboren [geboortedatum] 2016),
- (meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (meermalen) op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard oppervlak heeft geslagen en/of gestoten en/of
- (meermalen) heeft vastgepakt en/of heeft (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) heeft geschud en/of gewiegd (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- (meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op het hoofd van die [kind1] heeft uitgeoefend,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [kind1] zwaar lichamelijk letsel, te weten te weten een of meerdere subdura(a)l(e) hemato(o)m(en) en/of een breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel en/of een weke delen zwelling aan de linkerzijde van het hoofd en/of een toename van een reeds bestaand subduraal hematoom, heeft bekomen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het tenlastegelegde

Inleiding
Op 31 maart 2016 wordt [kind1] (hierna: [kind1] ), na een zwangerschapsduur van 40 weken en 2 dagen, in het ziekenhuis middels een keizersnede geboren. Sindsdien hebben haar moeder ( [de moeder] ) en verdachte de zorg over [kind1] .
Op 8 mei 2016 om 02:45 uur – [kind1] is dan 5,5 week oud – belt verdachte 112. Verdachte vertelt de meldkamer dat [kind1] bewusteloos is en haar ogen niet opent. Verdachte doet voor aan de telefoon hoe [kind1] ademt: snel en oppervlakkig. Hij vertelt dat ze gisteren de hele dag heeft gehuild. Bij het wegleggen van [kind1] blijft ze haar hand bewegen en maakt ze een schuddende beweging. Bij aankomst van de ambulancemedewerkers om 02:54 uur worden door hen geen afwijkingen waargenomen. Gedurende het onderzoek door de ambulancemedewerkers krijgt [kind1] stuipen. Haar rechterarm en rechtermondhoek maken trekkende bewegingen. Dit duurt ongeveer één minuut. Met de ambulance wordt [kind1] naar het Martini ziekenhuis in Groningen gebracht. Daar worden bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gezien. Gedurende de ziekenhuisopname worden geen trekkingen meer waargenomen.
Op 11 mei 2016 wordt een MRI-scan van het hoofd van [kind1] gemaakt. Deze is ten tijde van het ontslag uit het ziekenhuis van [kind1] op 13 mei 2016 nog niet gezien door de radioloog. De beelden van deze MRI-scan zijn wel globaal bekeken door een kinderarts. Deze kinderarts zag geen afwijkingen. Op 13 mei 2016 wordt [kind1] in goede klinische conditie uit het ziekenhuis ontslagen.
Op 17 mei 2016 wordt de MRI-scan van het hoofd van [kind1] – gemaakt op 11 mei 2016 – bekeken door een radioloog uit het Martini ziekenhuis in Groningen. Er blijkt sprake van een vochtcollectie, waarschijnlijk bloed, onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) over de linkerzijde van de hersenen. De ouders van [kind1] worden verzocht om met [kind1] naar het ziekenhuis terug te komen. Daar worden bij de anamnese en aanvullend onderzoek geen afwijkingen gevonden. Er zijn geen aanwijzingen voor een actieve bloeding. Op 20 mei 2016 wordt [kind1] in goede conditie uit het ziekenhuis ontslagen.
Op 23 mei 2016 staat om 11:20 uur in de agenda van verdachte en [de moeder] een afspraak genoteerd bij het consultatiebureau voor hun oudste dochter [kind2] . Ongeveer 10 tot 15 minuten voorafgaand aan deze afspraak verlaat [de moeder] met [kind2] de woning. In de woning blijft verdachte met [kind1] achter. Om 11:23 uur belt verdachte 112 omdat het niet goed gaat met [kind1] . Verdachte vertelt dat hetzelfde gebeurt als twee weken geleden. [kind1] verliest haar bewustzijn, reageert nergens op en ademt niet normaal.
Een ambulancemedewerker die ter plekke komt vraagt de meldkamer om een tweede ambulance en het Mobiel Medisch Team (MMT). Hij meldt een zeer bedreigde ademweg en een bradypneu (vertraagde ademhalingsfrequentie). In het ritformulier van de ambulance is opgenomen dat [kind1] niet aanspreekbaar is en niet normaal ademt. [kind1] is slap en wordt beademd. Vervolgens krijgt [kind1] een epileptische aanval, met links het strekken van de ledenmaten en rechts trekkingen. Er wordt een dwangstand van de ogen naar links waargenomen. Een kalmerend middel dat anti-epileptisch werkt (Midazolam) wordt toegediend. De trekkingen duren in totaal ongeveer 10 tot 15 minuten. [kind1] wordt met de ambulance naar het Martini ziekenhuis in Groningen gebracht.
Bij lichamelijk onderzoek door de kinderarts in het Martini ziekenhuis op 23 mei 2016 wordt een bleek, slapend meisje gezien. Ze komt “post-ictaal” over: status na een doorgemaakte epileptische aanval. De ademhaling is normaal. Verder worden bij het lichamelijk onderzoek geen afwijkingen beschreven. Na ongeveer 20 minuten beginnen beide armen ritmisch trekkingen te vertonen en draaien de ogen weg. [kind1] reageert niet. Een CTscan van het hoofd van [kind1] toont een breuk van het wandbeen van de schedel aan de linkerzijde. In dat gebied is geen vers bloed aantoonbaar. Aan beide kanten worden vochtcollecties onder het harde hersenvlies (subdurale hygromen) gezien met over de bolling van de hersenen aan beide kanten vers bloed.
Op 23 mei 2016 krijgt [kind1] een derde epileptische aanval. Ze wordt overgeplaatst naar de kinder intensive care van het UMC in Groningen. De MRI-scan van 11 mei 2016 en de CT-scan van 23 mei 2016 van het hoofd van [kind1] worden in het UMCG opnieuw beoordeeld. Daarbij wordt de vochtcollectie beiderzijds onder het harde hersenvlies met daarin verse bloedingen bevestigd. De breuk in het linkerwandbeen van de schedel wordt ook gezien op de CT-scan van 23 mei 2016. Op de CT-scan van 23 mei 2016 wordt een nieuwe vochtcollectie onder het harde hersenvlies rechts gezien. Deze wordt nog niet gezien op de MRI-scan van 11 mei 2016. Ook wordt rechts voorin mogelijk een hersenkneuzing gezien. Op de MRI van de schedel van 11 mei 2016 werd een geringe zwelling aan de linkerkant van de schedel gezien. In het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel was op de MRI van 11 mei 2016 een enigszins wijkende schedelbreuk zichtbaar.
De opname van [kind1] op de kinder intensive care verloopt ongecompliceerd. [kind1] vertoont geen epileptische aanvallen meer. De medicatie kon worden afgebouwd.
Op 25 mei 2016 werd [kind1] vanuit het UMCG teruggeplaatst naar het Martini ziekenhuis in Groningen. In de avond van deze terugplaatsing krijgt [kind1] opnieuw een epileptische aanval, die – ondanks medicatie – lang aanhoudt (45 minuten). Korte tijd daarna krijgt ze opnieuw een epileptische aanval met daarbij ademstops. In de vroege ochtend van 26 mei 2016 wordt [kind1] weer overgeplaatst naar het UMCG. Bij aankomst in het UMCG worden geen bijzonderheden beschreven bij het lichamelijk onderzoek. Op dat moment zijn er geen aanwijzingen voor een epileptische aanval. De opname van [kind1] op de kinder intensive care verloopt ongecompliceerd. Er zijn geen problemen met de ademhaling en er worden geen epileptische aanvallen meer gezien. Een hersenfilmpje (EEG) toont geen focale (plaatselijke) afwijkingen, wel een enkele maal links achter in de hersenen epileptische activiteit, zonder dat hierbij wat aan [kind1] wordt gezien. Er wordt gestart met een anti-epilepsie medicijn.
Op 27 mei 2016 wordt [kind1] van de kinder intensive care overgeplaatst naar een kinderafdeling in het UMCG.
Op 16 juni 2016 wordt [kind1] ontslagen uit het ziekenhuis.
Opgemaakte deskundigenrapportages
Op 17 oktober 2016 heeft drs. H.C. Terlingen, kinderarts en forensisch arts, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, als deskundige in opdracht van de rechter-commissaris een rapport uitgebracht van het medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van het hoofd- dan wel hersenletsel bij [kind1] .
Bij brief van 15 december 2017 heeft drs. H.C. Terlingen antwoord gegeven op aanvullende vragen van de raadsvrouw van verdachte.
Op 27 februari 2019 hebben prof. dr. J.G. Koppe, emeritus hoogleraar neonatologie en drs. C. van der Sluis, uroloog en algemeen chirurg, niet praktiserend, op verzoek van de raadsvrouw van verdachte in het kader van een contra-expertise een rapport uitgebracht.
Op 23 september 2019 heeft drs. H.C. Terlingen een rapport uitgebracht van het medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van contra-expertise rapport van prof. dr. J.G. Koppe en drs. C. van der Sluis en aanvullende vragen van de raadsvrouw.
Bij rapport van 5 februari 2020 hebben prof. dr. J.G. Koppe en drs. C. van der Sluis gereageerd op het rapport van drs. H.C. Terlingen van 23 september 2019.
Op 15 november 2020 heeft prof. dr. J.G. Nijhuis, gynaecoloog-perinatoloog, verbonden aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC), als deskundige in opdracht van de raadsheer-commissaris een rapport uitgebracht.
Op 13 december 2020 heeft prof. dr. J.G. Nijhuis als deskundige in opdracht van de raadsheer-commissaris een rapport uitgebracht (genaamd versie 2) naar aanleiding van vragen van de raadsvrouw van verdachte.
Oorzaak en datering van het letsel
Rapport drs. H.C. Terlingen d.d. 17 oktober 2016
In het rapport van 17 oktober 2016 van drs. H.C. Terlingen wordt het navolgende opgemerkt.
In de verstrekte medische gegevens werden geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van neurologische of andere lichamelijke problematiek van [kind1] naar aanleiding van de zwangerschap en/of geboorte. Op 11 mei 2016 was bij [kind1] sprake van een subduraal hematoom over de bolling van de linkerhersenhelft, een dunne film subduraal bloed over de bolling van de rechterhersenhelft, een enigszins wijkende breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel en een geringe weke delen zwelling aan de linkerkant van het hoofd. In het geval van [kind1] is sprake van een trauma na de geboorte als oorzaak van de subdurale bloedingen. De schedelbreuk in combinatie met de weke delen zwelling en de subdurale bloeduitstorting is veel waarschijnlijker onder de hypothese van een trauma na de geboorte dan onder de hypothese van een trauma voor of tijdens de geboorte. De aanwezigheid van subduraal bloed kan leiden tot prikkeling van de hersenschors waardoor epileptische aanvallen kunnen worden uitgelokt. Bij [kind1] was de epilepsie meest waarschijnlijk het gevolg van prikkeling van de hersenschors door de bloedingen in het hoofd. Voor een andere oorzaak van de epilepsie werden geen aanwijzingen gevonden.
Bij aankomst van de ambulance op 23 mei 2016 om 11:31 uur was sprake van een klinische noodsituatie. De ademhaling van [kind1] was bedreigd en ze leek buiten bewustzijn. [kind1] moest beademd worden en kreeg kort daarna een epileptische aanval. Aanvullend onderzoek toonde op een CT-scan van 23 mei 2016 een nieuwe vochtcollectie onder het harde hersenvlies (subduraal) aan de rechterkant, die niet werd gezien op de MRI-scan van 11 mei 2016. Er werd een toename van het subdurale hematoom rechts gezien. Omdat er sprake is van een toename van het subdurale hematoom kan er sprake zijn van een recidief bloeding (bloeding in een eerdere bloeding) of een nieuwe bloeding (buiten een eerdere bloeding).
Een acute verslechtering van de neurologische status van kinderen bij wie de schedelnaden nog niet gesloten zijn op basis van een recidief trauma na een gering trauma is onwaarschijnlijk of zelfs niet voorkomend. Indien bij [kind1] sprake was van een recidief bloeding, zal ze deze bloeding – gezien de ernst van de neurologische symptomen – hebben opgelopen door een nieuw substantieel trauma. Bij [kind1] werd bovendien nieuwe schade in het hoofd – een duidelijke toename van het subduraal hematoom rechts – gezien. Bij een spontane recidief bloeding of een recidief bloeding op basis van een minimaal trauma worden bij lichamelijk en beeldvormend onderzoek gewoonlijk geen aanwijzingen gevonden voor nieuwe hersenschade. De toename van het subduraal hematoom in combinatie met de klinische situatie is in dit geval waarschijnlijker na een recidief bloeding of een nieuwe bloeding beiden na een ernstig trauma dan het gevolg van een recidief bloeding of een gering trauma, al dan niet in combinatie met een epileptische aanval.
De schade die geleid heeft tot de ontwikkelingen van de klinische verschijnselen die op 23 mei 2016 reden vormden om medische hulp te zoeken, is meest waarschijnlijk kort (minuten) voor het optreden van de klinische noodsituatie ontstaan.
Afgaande op alle medische bevindingen is sprake geweest van meerdere (tenminste twee) ontstaansmomenten. De bevindingen gedaan op en na 23 mei 2016 kunnen niet zonder meer worden toegeschreven aan de periode rond 8 mei 2016.
De bevindingen op en rond 8 tot en met 11 mei 2016 en op en rond 23 mei 2016 zijn veel waarschijnlijker wanneer er sprake was van een trauma, dan wanneer er sprake was van een aandoening. De bevindingen zijn veel waarschijnlijker wanneer er sprake was van een trauma na de geboorte, dan wanneer er sprake was van een trauma voor of tijdens de geboorte. De bevindingen zijn veel waarschijnlijker het gevolg van handelen van iemand anders, dan het gevolg van handelen van het kind zelf. De bevindingen zijn niet het gevolg van medisch handelen.
De combinatie van bevindingen aangetoond op of voor 11 mei 2016 – te weten de schedelbreuk links, de subdurale bloeduitstorting voornamelijk links, de weke delen zwelling links – en de trekkingen op 8 mei 2016, zijn even waarschijnlijk onder de hypothese van een niet-accidenteel trauma dan onder de hypothese van een accidenteel trauma. Het aangedragen mogelijke incident waarbij het zusje van [kind1] op onbekende manier terechtkwam op het hoofdje van [kind1] kan niet worden uitgesloten als contacttrauma dat heeft geleid tot de schedelbreuk, weke delen zwelling en subduraal hematoom.
De combinatie van bevindingen aangetoond op of voor 23 mei 2016 – te weten de schedelbreuk, de subdurale bloeduitstortingen beiderzijds met een toename van het subduraal hematoom rechts – en de klinische noodsituatie op 23 mei 2016, zijn even waarschijnlijk onder de hypothese van een niet-accidenteel trauma dan onder de hypothese van een accidenteel trauma. Indien sprake is van een klinische noodsituatie (zoals op 23 mei 2016) treden klinische verschijnselen kort na het ontstaan van het letsel op.
De bevindingen zijn niet het gevolg van handelingen passend bij de normale omgang met een kind.
Brief drs. H.C. Terlingen d.d. 15 december 2017
In de brief van 15 december 2017 van drs. H.C. Terlingen wordt naar aanleiding van vragen van de raadsvrouw van verdachte het navolgende opgemerkt.
Normaal gesproken geeft een subduraal hematoom of geen klinische verschijnselen, of er zijn klinische verschijnselen direct na het ontstaan. Een epileptische aanval kan wel op een later moment dan het ontstaansmoment van het subduraal hematoom ontstaan, als gevolg van prikkeling van de hersenschors. Het subduraal hematoom is hier een uiting van een krachtsinwerking. Voor medische oorzaken van het subdurale hematoom werden in het geval van [kind1] geen aanwijzingen gevonden.
Rapport drs. H.C. Terlingen d.d. 23 september 2019
In het rapport van 23 september 2019 van drs. H.C. Terlingen wordt het navolgende opgemerkt naar aanleiding van het contra-expertise rapport van prof. dr. J.G. Koppe en drs. C. van der Sluis en aanvullende vragen van de raadsvrouw.
Uitgaande van de nieuwe gegevens (politieverhoren van verdachte) waarin verdachte aangaf dat [kind1] zich op 23 mei 2016 met een epileptische aanval presenteerde en dat dat de reden was om 112 te bellen, maakt dat de bestaande informatie met betrekking tot de situatie van [kind1] bij aantreffen van de ambulanceverpleegkundige op 23 mei 2016 mogelijk anders geïnterpreteerd kan worden.
Mogelijk zijn de symptomen bij het aantreffen van [kind1] door de ambulanceverpleegkundige ‘te ernstig’ ingeschat dan wel beschreven en was er eigenlijk geen sprake van een ‘klinische noodsituatie’, maar van milde ademhalingsproblemen, zoals die bijvoorbeeld gezien kunnen worden in een fase na een epileptische aanval (post-ictale fase). Hierbij kan sprake zijn van een veranderde, niet optimale ademhaling, maar is geen sprake van een “zeer bedreigde ademweg”. [kind1] werd niet geïntubeerd, had geen ernstige hersenfunctiestoornissen in het ziekenhuis en had, volgens de beschrijving van de raadsvrouw, geen restverschijnselen. Dit zou kunnen worden geduid als minder ernstige bevindingen.
Bij minder ernstige bevindingen, al dan niet onderdeel van de post-ictale fase, is een tijdsindicatie wanneer de veroorzakende krachtsinwerking (trauma) optrad, niet goed te geven. Minder ernstige klinische verschijnselen zijn ongeveer even waarschijnlijk onder de hypothese dat een krachtsinwerking (trauma) plaatsvond na het laatste moment van normaal functioneren en kort voor het optreden van de klinische verschijnselen waarvoor verdachte 112 belde op 23 mei 2016 (hypothese 1), als onder de hypothese dat een krachtsinwerking (trauma) niet-recent (uren tot dagen eerder dan het laatste moment van normaal functioneren op 23 mei 2016) plaatsvond, in de periode na de geboorte (hypothese 2).
Rapport prof. dr. J.G. Nijhuis d.d. 15 november 2020
In het deskundigenrapport (versie 2) van prof. dr. Nijhuis wordt naar aanleiding van aanvullende vragen van de raadsvrouw het navolgende opgemerkt.
Op basis van alle gegevens kan worden geconcludeerd dat [de moeder] niet echt ‘in partu’ is geweest. De vliezen waren wel gebroken en het vruchtwater leek meconiumhoudend, er was zeker geen verstreken portio (die was nog ‘staand’), en er was nog geen regelmatige weeënactiviteit . Er was wel sprake van ‘beginnende weeënactiviteit’ die niet zodanig pijnlijk was dat [de moeder] niet kon slapen of pijnstilling nodig had. Vervolgens is een probleemloze keizersnede – mede vanwege een hoogstaand hoofd – uitgevoerd waarbij een dochter ‘vlot’ en in goede conditie werd geboren. De kans dat bij dit beloop een foetus een schedelfractuur of iets dergelijks oploopt is verwaarloosbaar. Een geboortetrauma is uiterst onwaarschijnlijk.
Oordeel van het hof
De verdediging heeft met betrekking tot de oorzaak van het ontstaan van het letsel van [kind1] aangevoerd dat dit letsel voor of tijdens de geboorte van [kind1] kan zijn veroorzaakt. De verdediging verwijst hierbij naar het uitgevoerde contra-expertise onderzoek. Het hof neemt op dit punt de rapporten van NFI-deskundige drs. H.C. Terlingen en prof. dr. J.G. Nijhuis, gynaecoloog-perinatoloog over.
Prof. dr. J.G. Nijhuis heeft opgemerkt dat uit de medische informatie over de bevalling volgt dat [de moeder] niet echt ‘in partu’ was. De weeën waren niet voortdurend pijnlijk, hadden nog een lage frequentie en waren niet regelmatig. Het hoofdje van de baby stond nog hoog. Van een uitdrijvingsfase is nog geen sprake geweest. [de moeder] heeft niet geperst. Besloten is tot een keizersnede over te gaan en deze is probleemloos uitgevoerd. Prof. dr. J.G. Nijhuis acht de kans dat bij dit beloop een foetus een schedelfractuur oploopt ‘verwaarloosbaar’.
Drs. H.C. Terlingen merkt in haar rapport van 17 oktober 2019 op dat de schedelbreuk in combinatie met de weke delen zwelling en de subdurale bloeduitstorting veel waarschijnlijker is onder de hypothese van een trauma na de geboorte, dan onder de hypothese van een trauma voor of tijdens de geboorte.
Op grond van het voorgaande acht het hof het – anders dan de verdediging – niet aannemelijk dat het letsel dat bij [kind1] is geconstateerd, is veroorzaakt voor of tijdens de geboorte en dat sprake was van een geboortetrauma.
Op grond van het rapport van drs. H.C. Terlingen van 23 september 2019 stelt het hof vast dat een tijdsindicatie voor het ontstaan van het trauma dat leidt tot de klinische verschijnselen bij [kind1] op 23 mei 2016 niet goed te geven is.
In eerste instantie heeft drs. H.C. Terlingen – in haar rapport van 17 oktober 2016 – weliswaar geconcludeerd dat de schade die geleid heeft tot de ontwikkeling van de klinische verschijnselen die op 23 mei 2016 reden vormden voor verdachte om medische hulp te zoeken het meest waarschijnlijk kort (minuten) voor het optreden van de klinische noodsituatie is ontstaan. Drs. H.C. Terlingen is er hierbij – op basis van de informatie van de ambulanceverpleegkundigen – vanuit gegaan dat op 23 mei 2016 sprake was van een klinische noodsituatie bij [kind1] . Dit heeft drs. H.C. Terlingen afgeleid uit de beschrijvingen in het dossier waarbij wordt opgemerkt dat sprake was van een zeer bedreigde ademhaling waardoor [kind1] beademd werd.
In het rapport van 23 september 2019 geeft Terlingen aan dat het lezen van de verklaringen van verdachte bij de politie en bij de rechtbank haar aanleiding geeft tot een andere inschatting en kwalificatie van de klinische situatie van [kind1] op 23 mei 2016, voorafgaand aan de 112-melding. Zij merkt op dat het mogelijk is dat de symptomen bij het aantreffen van [kind1] door de ambulanceverpleegkundige als ‘te ernstig’ zijn ingeschat dan wel beschreven en dat er eigenlijk geen sprake was van een ‘klinische noodsituatie’, maar van milde ademhalingsproblemen, zoals bijvoorbeeld gezien kunnen worden in een fase na een epileptische aanval (post-ictale fase). In een dergelijk geval is een tijdsindicatie wanneer de veroorzakende krachtsinwerking (het trauma) optrad, niet goed te geven.
De eerdere conclusie van drs. H.C. Terlingen dat de schade die geleid heeft tot de ontwikkelingen van de klinische verschijnselen van [kind1] die op 23 mei 2016 reden vormden om medische hulp te zoeken meest waarschijnlijk kort (minuten) voor het optreden van de klinische noodsituatie is ontstaan, is aldus door het rapport van 23 september 2019 komen te vervallen.
De conclusie van drs. H.C. Terlingen dat de bevindingen op en rond 8 tot en met 11 mei 2016 en op en rond 23 mei 2016 veel waarschijnlijker zijn wanneer sprake was van een trauma (krachtsinwerking), dan wanneer sprake was van een aandoening is onveranderd gebleven.
Op basis van de rapportages van de deskundigen stelt het hof vast dat het letsel van [kind1] door een trauma (krachtsinwerking) is ontstaan. Er zijn geen medische oorzaken voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en geboorte die het bij [kind1] geconstateerde letsel kunnen verklaren. Het geconstateerde letsel is ook niet ontstaan door toedoen van [kind1] zelf of bij gebruikelijke omgang met [kind1] . Uit de medische gegevens en de verklaringen van de ouders van [kind1] is evenmin gebleken dat ze betrokken is geweest bij een incident met een hoog energetisch trauma, zoals bijvoorbeeld een val van grote hoogte of een ernstig verkeersongeval.
Betrokkenheid van verdachte
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden geacht voor het toebrengen van het bij [kind1] vastgestelde letsel.
Afgaande op alle medische bevindingen is sprake geweest van meerdere (tenminste twee) ontstaansmomenten. In de periode 8 tot 11 mei 2016 is bij [kind1] een schedelbreuk links, subdurale bloeduitstorting voornamelijk links en de weke delen zwelling links vastgesteld. Op 8 mei 2016 zijn bij [kind1] trekkingen waargenomen. De combinatie van bevindingen aangetoond op of voor 11 mei 2016 zijn even waarschijnlijk onder de hypothese van een niet-accidenteel trauma, dan onder de hypothese van een accidenteel trauma. Het aangedragen mogelijke incident waarbij het zusje van [kind1] op onbekende manier terechtkwam op het hoofdje van [kind1] kan niet worden uitgesloten als contacttrauma dat heeft geleid tot de schedelbreuk, weke delen zwelling en subduraal hematoom.
Op 23 mei 2016 is een schedelbreuk en subdurale bloeduitstortingen beiderzijds met een toename van het subduraal hematoom rechts vastgesteld. De bevindingen gedaan op en na 23 mei 2016 kunnen niet zonder meer worden toegeschreven aan de periode rond 8 mei 2016, zo volgt uit het rapport van 17 oktober 2016 van drs. H.C. Terlingen.
Niet is komen vast te staan dat het letsel van [kind1] dat op 23 mei 2016 werd geconstateerd, is ontstaan als gevolg van een krachtsinwerking (trauma) die heeft plaatsgevonden na het laatste moment van normaal functioneren van [kind1] en kort voor het bellen naar 112 door verdachte. Met andere woorden: niet is komen vast te staan dat de klinische verschijnselen bij [kind1] zijn ontstaan als gevolg van een krachtsinwerking in de periode dat verdachte die ochtend, na het vertrek van zijn vrouw uit de woning, alleen met [kind1] in de woning was. Evenmin is vast te stellen dat op enig ander moment in de periode na het ontslag van [kind1] uit het ziekenhuis op 20 mei 2016 en de nieuwe opname op 23 mei 2016, sprake is geweest van handelingen van verdachte die de klinische verschijnselen bij [kind1] hebben doen ontstaan, aangezien een tijdsindicatie voor het ontstaan van de symptomen niet goed te geven is. Verdachte heeft consequent ontkend dat hij het letsel bij [kind1] heeft toegebracht.
Conclusie van het hof ten aanzien van het tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 21 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.