ECLI:NL:GHARL:2021:7251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
21-001610-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting, brandstichting, inbraken en vernieling met toepassing van jeugdrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, brandstichting, inbraken en vernieling. De feiten vonden plaats tussen juni 2014 en juni 2014, waarbij de verdachte samen met anderen verschillende strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder het stelen van goederen en het in brand steken van een auto. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat invloed heeft op zijn gedrag. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast zijn er twee benadeelde partijen, waarvan de vorderingen gedeeltelijk zijn toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot € 750,- en van [benadeelde partij2] tot € 150,- toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001610-19
Uitspraak d.d.: 21 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank MiddenNederland van 25 januari 2017 met parketnummer 16-659953-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven te [woonplaats1] , [woonadres1] .
verblijvende te [verblijfplaats1] , [woonadres2] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het bestreden vonnis, bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toewijst tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] toewijst tot een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 25 januari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde en vier ad informandum gevoegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft het overige heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] afgewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 650,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juni 2014 te [plaats1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer medewerker(s) van) [naam1] heeft bewogen tot de afgifte van een snoerloze boorschroefmachine (merk Hitachi, type DS14DSFL(2LRK)) en/of een haakse slijpmachine (merk Hitachi, type G23SS LA) en/of een of meer haakse slijpmachine(s) (merk Hitachi, type G13SR3) en/of een of meer paar werkhandschoenen (merk Safe Worker), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant en/of zich voorgedaan als medewerker van het bedrijf [naam2] en/of bovengenoemde goederen op rekening van [naam2] laten zetten, waardoor (een of meer medewerker(s) van) [naam1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2014 te [plaats2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (merk Renault, kenteken [kenteken1] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine over de auto gegooid en vervolgens deze benzine aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voertuig(en) in de nabije omgeving van voornoemde auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij in of omstreeks de periode 19 mei 2014 tot en met 13 juni 2014 te [plaats2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in /uit een bedrijfspand (aan de [adres1] ) heeft weggenomen een of meer blik(ken) en/of flesje(s) bier en/of een of meer fles(sen) (sterke) drank en/of een (dummy) camera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4.
hij in of omstreeks de periode 13 juni 2014 tot en met 16 juni 2014 te [plaats1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bedrijventerrein (gelegen aan de [adres2] ) heeft weggenomen een (beveiligings)camera (merk Speed Dome) en/of een printer (merk Brother) en/of een (blauw metalen) gereedschapskist met sleutels en/of een of meer mokers en/of een of meer spanbanden en/of een ontvanger van een laser, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam4] en/of [naam5] en/of [naam6] en/of [naam7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/ hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming;
5.
hij in of omstreeks de periode 13 juni 2014 tot en met 16 juni 2014 te [plaats1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer drainage fre(es)(zen) en/of een Gator, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam4] en/of [naam5] en/of [naam6] en/of [naam7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk lampen kapot te maken en/of met witte (wegen)verf voornoemde Gator te bekladden;
6.
hij in of omstreeks de periode 14 juni 2014 tot en met 15 juni 2014 te [plaats2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Citroën, kenteken [kenteken2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof naar voren gebracht dat er vraagtekens bij de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten moeten worden gesteld. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte vanwege de bij hem vastgestelde verstandelijke beperking kwetsbaar en beïnvloedbaar is. Bovendien is verdachte gedurende de politieverhoren er niet op gewezen dat hij het recht heeft om een advocaat te raadplegen. Overigens heeft de raadsman aan zijn opmerkingen geen conclusie verbonden.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) waarborgt - voor zover hier van belang - het aan de verdachte toekomende recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 27 november 2008 (inzake Salduz tegen Turkije) is de omvang van dat recht nader omlijnd, in die zin dat het recht op een eerlijke behandeling zich uitstrekt tot het recht op rechtsbijstand tijdens het opsporingsonderzoek. Het EHRM heeft immers overwogen dat het gebruik van verklaringen afgelegd gedurende het politieonderzoek inbreuk kan maken op het recht op een eerlijk proces, indien de verdachte voorafgaand aan het afleggen van die verklaringen geen toegang heeft gehad tot een raadsman. Op 30 juni 2009 is de betekenis van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtspraktijk door de Hoge Raad gepreciseerd (ECLI:BH3079). In de kern houdt die laatstbedoelde rechtspraak een stelsel van instructienormen in voor politie en justitie: de aangehouden verdachte dient voorafgaand aan diens eerste verhoor door de politie op zijn consultatierecht gewezen te worden en in beginsel dient aan hem de gelegenheid geboden te worden dat recht te verwezenlijken, nog voordat dat verhoor wordt gehouden.
Voorafgaand aan het eerste verhoor van verdachte door de politie op 19 juni 2014 is aan hem medegedeeld dat hij recht heeft op consultatiebijstand van een advocaat. [1] In het procesverbaal van het tweede politieverhoor van verdachte op 20 juni 2014 staat niet opgenomen dat verdachte op dit recht is gewezen. [2] Voorafgaand aan zijn derde verhoor op 22 juni 2014 is verdachte er – blijkens het proces-verbaal – op gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te spreken. [3] Het hof stelt vast dat verdachte aldus voorafgaand aan zijn
eersteverhoor is gewezen op het recht op consultatiebijstand door een advocaat. Dit is in lijn met de jurisprudentie die in juni 2014 gold ten aanzien van de consultatiebijstand van advocaten voorafgaand aan politieverhoren. Dat verdachte voorafgaand aan zijn tweede verhoor niet op dit recht is gewezen door de politie, doet daaraan, nu die mededeling voorafgaand aan het eerste verhoor wel heeft plaatsgevonden, niet af. Hiermee is voldaan aan de destijds geldende jurisprudentie en is van een schending van het consultatierecht geen sprake. Uit deze jurisprudentie leidt het hof immers niet af dat verdachte steeds voorafgaand aan
iederverhoor door de politie op zijn recht op consultatiebijstand moet worden gewezen. Het hof ziet ook overigens in de wijze waarop de verhoren van verdachte door de politie zijn uitgevoerd geen reden om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van zijn verklaringen te twijfelen en deze daarom niet voor het bewijs te bezigen van de tenlastegelegde feiten.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 juni 2014 te [plaats1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, medewerker(s) van [naam1] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een snoerloze boorschroefmachine (merk Hitachi, type DS14DSFL(2LRK)) en een haakse slijpmachine (merk Hitachi, type G23SS LA) en een of meer haakse slijpmachine(s) (merk Hitachi, type G13SR3) en een of meer paar werkhandschoenen (merk Safe Worker), hebbende verdachte en zijn mededader met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk zich voorgedaan als medewerker van het bedrijf [naam2] en bovengenoemde goederen op rekening van [naam2] laten zetten, waardoor (een of meer medewerker(s) van) [naam1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op 4 juni 2014 te [plaats2] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (merk Renault, kenteken [kenteken1] ), immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine over de auto gegooid en vervolgens deze benzine aangestoken, ten gevolge waarvan voornoemde auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voertuig(en) in de nabije omgeving van voornoemde auto, te duchten was;
3.
hij in de periode 19 mei 2014 tot en met 13 juni 2014 te [plaats2] , tezamen en in vereniging met een ander, meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in een bedrijfspand (aan de [adres1] ) heeft weggenomen een of meer blik(ken) en flesje(s) bier en een of meer fles(sen) (sterke) drank en een (dummy) camera, toebehorende aan [naam3] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4.
hij in de periode 13 juni 2014 tot en met 16 juni 2014 te [plaats1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bedrijventerrein (gelegen aan de [adres2] ) heeft weggenomen een beveiligingscamera (merk Speed Dome) en een printer (merk Brother) en een (blauw metalen) gereedschapskist met sleutels en een of meer mokers en een of meer spanbanden en een ontvanger van een laser, toebehorende aan [naam4] en/of [naam5] en/of [naam6] en/of [naam7] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door braak;
5.
hij in de periode 13 juni 2014 tot en met 16 juni 2014 te [plaats1] , opzettelijk en wederrechtelijk een of meer lampen van een drainage frees en een Gator, toebehorende aan [naam4] en/of [naam5] en/of [naam6] en/of [naam7] , heeft vernield en beschadigd, door toen aldaar, opzettelijk en wederrechtelijk lampen kapot te maken en met witte (wegen)verf voornoemde Gator te bekladden;
6.
hij in de periode 14 juni 2014 tot en met 15 juni 2014 te [plaats2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Citroën, kenteken [kenteken2] ), toebehorende aan [naam8] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van de Rapportage psychodiagnostisch onderzoek van ’s Heeren Loo d.d. oktober 2019.
Hieruit blijkt onder andere dat de intelligentie van verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau ligt. Er is sprake van een stabiel patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, omdat verdachte zich niet kan conformeren aan sociale normen, prikkelbaar en agressief is en geen berouw toont als hij anderen pijn heeft gedaan of slecht heeft behandeld. Het lukt verdachte hierdoor niet om zich te voegen naar maatschappelijke normen, zo wordt in het rapport opgemerkt. Vanaf jonge leeftijd is sprake van druk, ongeconcentreerd, regelovertredend en agressief gedrag. Verdachte kan zich niet goed in anderen verplaatsen. Hij kan zich daarom niet goed afstemmen op anderen, overziet oorzaken en gevolgen niet en voelt niet goed aan wanneer anderen misbruik van hem maken. Dit maakt hem heel beïnvloedbaar. Verdachte heeft geen intern ontwikkeld geweten, waardoor sturing en controle door volwassenen cruciaal is. Concluderend is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis waardoor verdachte zich niet kan voegen naar de normen van de maatschappij, in samenhang met een licht verstandelijke beperking.
Uit de in de rapportage beschreven hulpverleningsgeschiedenis volgt dat al in 2002 wordt beschreven dat een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis reëel mogelijk is en dat sprake is van een laag intelligentieniveau.
Gelet op de hiervoor beschreven problematiek van verdachte, de (structurele) aard daarvan en de uiteenzetting in de rapportage over de gedragsproblematiek van verdachte die zich reeds van jongs af aan openbaart, stelt het hof vast dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde reeds leed aan de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en licht verstandelijke beperking en dat deze stoornissen in belangrijke mate doorwerkten in het bewezenverklaarde. Het hof houdt verdachte ook daarom in strafrechtelijke zin deels verantwoordelijk voor het bewezenverklaarde en is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich – samen met een ander – in een tijdsbestek van slechts vier weken schuldig gemaakt aan oplichting, twee inbraken, een vernieling, brandstichting en diefstal van een auto. Het hof heeft daarbij de indruk gekregen dat de medeverdachte met de plannen kwam, verdachte heeft beïnvloed en verdachte met name het uitvoerende werk heeft laten verrichten. Genoemde strafbare feiten veroorzaken naast financiële schade veel hinder voor de benadeelden en zorgen voor onrustgevoelens in de maatschappij. Verdachte heeft er met zijn gedrag blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van de benadeelden.
Naast de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan vier diefstallen die als ad informandum feiten zijn gevoegd. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie zal het hof ook deze feiten in de op te leggen straf meenemen.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2021 volgt dat verdachte ook na het plegen van de onderhavige feiten nog meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is derhalve van toepassing.
De verdachte was meerderjarig toen hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. In beginsel moet hij daarom volgens het commune strafrecht worden berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter (in dit geval) evenwel toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Het hof is – met de verdediging – van oordeel dat in de onderhavige zaak, gelet op de persoonlijkheid van de verdachte, het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de Rapportage psychodiagnostisch onderzoek van ’s Heeren Loo d.d. oktober 2019. Daaruit komt naar voren dat verdachte oorzaak en gevolg niet overziet en niet goed aanvoelt wanneer anderen misbruik van hem maken. Dit maakt hem heel beïnvloedbaar. Bovendien heef verdachte geen intern ontwikkeld geweten, waardoor sturing en controle door volwassenen cruciaal is. Daarnaast is verdachte nog steeds bevattelijk voor pedagogische beïnvloeding door zijn moeder, die tevens zijn mentor is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte woont momenteel onder toezicht van een begeleider op een campingpark, waar hij ook 4 dagen per week in de groenvoorziening werkt. Verdachte wordt nog dagelijks ambulant begeleid.
Voor wat betreft de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overweegt het hof dat weliswaar sprake is van schending van de redelijke termijn in eerste aanleg én in hoger beroep, maar dat de aard van de op te leggen straf, mede in het licht van het aantal bewezenverklaarde feiten, zich niet voor verdere matiging leent.
Alles afwegend, ook gelet op de persoon van verdachte, acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden passend en geboden. Het hof zal de helft daarvan (4 maanden) omzetten in een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. De andere helft (4 maanden jeugddetentie) legt het hof geheel voorwaardelijk op, met een proeftijd van één jaar.
Deze straf biedt verdachte de mogelijkheid de door hem – prille, maar positieve – ingeslagen weg voort te zetten en dient tevens als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.900,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de aangifte volgt dat de auto die door het onder 2 bewezenverklaarde brandstichten door verdachte is vernield, in eigendom was van de benadeelde partij.
Het hof maakt ten aanzien van de gevorderde dagwaarde van de auto gebruik van haar schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de omvang van de geleden (materiële) schade ten aanzien van de vernielde auto niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof schat de dagwaarde van de vernielde auto op € 750,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader Spelt hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de gevorderde materiële schadeposten die zien op de goederen die volgens de benadeelde partij in de auto zouden hebben gelegen onvoldoende zijn onderbouwd. Daarom verklaart het hof de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,- ter zake van het eigen risico van de benadeelde partij. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader Spelt hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de gevorderde materiële schadepost ten aanzien van de inkomstenderving onvoldoende is onderbouwd. Daarom verklaart het hof de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 157, 311, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 4 (vier) maanden.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 juni 2014.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 juni 2014.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 21 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Pagina 93 van het strafdossier.
2.Pagina 133 van het strafdossier.
3.Pagina 136 van het strafdossier.