ECLI:NL:GHARL:2021:7247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
2000940
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot onderhoudsverplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 17 september 2020 het beroep ongegrond verklaarde. De Inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.638, en daarnaast belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag en de beschikking belastingrente. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 juli 2021 is er een compromis bereikt tussen belanghebbende en de Inspecteur. Dit compromis houdt in dat het belastbaar inkomen uit werk en woning en het verzamelinkomen worden verlaagd met een bedrag van € 6.497, waardoor het nieuwe belastbare inkomen uit werk en woning € 82.141 bedraagt. De Inspecteur zal de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verlagen. Belanghebbende heeft zijn stelling dat hij recht heeft op meer aftrek wegens onderhoudsverplichtingen laten varen en trekt zijn overige grieven tegen de beschikking belastingrente in. De omvang van de aftrek van hypotheekrente in de jaren 2014 en 2015 wordt vastgesteld op het bedrag zoals dit reeds in de aanslagen tot uitdrukking is gekomen.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot het nieuwe bedrag. Tevens is de Inspecteur gelast om het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de voorzitter, mr. R.A.V. Boxem, de uitspraak ondertekende in afwezigheid van de voorzitter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer: 20/00940
uitspraakdatum: 27 juli 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 september 2020, nummer AWB 19/7507, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.638. Tevens is bij beschikking € 1.209 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 november 2019 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen tijdig beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 17 september 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. [naam1] en mr. [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is tot 24 april 2015 op huwelijkse voorwaarden getrouwd geweest met zijn ex-partner. Belanghebbende en zijn ex-partner zijn ieder voor de helft eigenaar van de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning). Belanghebbende is in maart 2013 uit de woning vertrokken..
2.2.
De ex-partner van belanghebbende heeft de familierechter van de rechtbank Gelderland in 2014 verzocht een aantal voorlopige voorzieningen te treffen voor de duur van de procedure. Bij beschikking van 27 mei 2014 heeft de rechtbank op het verzoek beslist. In deze beschikking staat onder meer het volgende:
“De man voert geen verweer tegen het verzoek om te bepalen dat ieder van partijen de helft van de hypotheeklasten verbonden aan de echtelijke woning zal betalen, zodat de rechtbank dat in aanmerking zal nemen.
(…)
Nu de draagkracht van de man en de vrouw tezamen, zijnde een bedrag van (…) onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen (totaal € 2.026.- per maand) te voorzien, komt de rechtbank niet toe aan een draagkrachtvergelijking.”
2.3.
In het proces-verbaal van verhoor van de zitting 11 december 2014 bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, is het volgende opgenomen:
2.4. “

Mr. [naam3][advocaat van belanghebbende; toevoeging Hof]
De berekening is verouderd, want er bestaat geen eenouder korting meer. Geen fiscaal voordeel. Dus daarmee geen rekening houden. Per februari is het twee jaar geleden dat de woning is verlaten. De renteaftrek vervalt. De man wil de woning graag verkopen.
(…)
Mr. [naam3]
Het verzoek tot partneralimentatie is niet ontvankelijk omdat de behoefte niet is
onderbouwd en er geen recente inkomensgegeven zijn overgelegd.
Mr. [naam4][advocaat van de ex-partner van belanghebbende; toevoeging Hof]
Het NBI is bekend. Dus er is behoefte. Het bedrag wat gevraagd wordt is de behoefte. We komen er toch niet aan toe want er is onvoldoende draagkracht.”
2.5.
Op 17 maart 2015 heeft de rechtbank Gelderland bij beschikking beslist over de verzoeken van de ex-partner, waaronder het verzoek om toekenning van partneralimentatie.
2.6.
Belanghebbende heeft in 2015 drie polissen laten afkopen en heeft daarmee in maart 2016 een door betalingsproblemen ontstane achterstand in de hypotheekschuld ten bedrage van iets minder dan € 24.000 afgelost.
2.7.
De ex-partner heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Bij beschikking van 14 juni 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beslist conform de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. In deze vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen:
2. De eigenaarslasten die verbonden zijn aan de echtelijke woning, partijen genoegzaam bekend, worden bij helfte gedeeld. Partijen zullen dit zelf nader uitrekenen en/of verrekenen.
(…)
9. Zodra de woning verkocht is zullen partijen met hun advocaten opnieuw de kinderalimentatie en de partneralimentatie berekenen.
2.8.
De woning is 1 december 2017 aan derden verkocht en geleverd.
2.9.
In een verzoekschrift gedateerd 9 augustus 2018 ingediend bij de rechtbank Gelderland heeft de ex-partner van belanghebbende verzocht tot wijziging alimentatie van minderjarigen en vaststelling partneralimentatie in verband met (onder andere) de verkoop van de woning. Dit heeft geresulteerd in een beschikking van de rechtbank Gelderland van 2 januari 2019. In deze beschikking is het verzoek om partneralimentatie vast te stellen afgewezen.
2.10.
Op 24 maart 2017 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Hierin is een bedrag van € 41.483 aan onderhoudsverplichtingen opgenomen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) bedraagt € 49.368.
2.11. 24
24 april 2017 heeft belanghebbende een herziene aangifte ingediend. Hierin is een bedrag van € 2.213 aan onderhoudsverplichtingen opgenomen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) bedraagt € 88.638.
2.12.
Op 14 juni 2017 heeft belanghebbende nogmaals een herziene aangifte IB/PVV ingediend. Hierin is een bedrag van € 41.483 aan onderhoudsverplichtingen opgenomen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) bedraagt € 49.368.
2.13.
Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur met dagtekening 21 juli 2017 een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 49.368. Ook is bij beschikking belastingrente vergoed van € 48. De nadere voorlopige aanslag resulteerde in een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 19.313.
2.14.
Met dagtekening 14 december 2018 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, alsmede een beschikking belastingrente, die thans in geschil zijn. Hierin is een aftrek wegens alimentatie in de vorm van aan de ex-partner verstrekt woongenot in aanmerking genomen. De hoogte hiervan is vastgesteld op 50% van het eigenwoningforfait.

3.Geschil

In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op meer aftrek dan de Inspecteur heeft toegestaan wegens een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3, van de Wet IB 2001. Verder is in geschil of de beschikking belastingrente dan wel een eventuele beschikking invorderingsrente in stand kan blijven gelet op het feit dat de Inspecteur de definitieve aanslag niet voortvarend heeft opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ter zitting is geconstateerd dat belanghebbende als gevolg van de betalingsachterstand in de jaren 2014 en 2015 per saldo minder hypotheekrente in zijn aangiftes heeft opgenomen dan wettelijk was toegestaan. Hierop hebben partijen ter zitting een compromis bereikt, dat de volgende afspraken behelst:
  • In de aanslag IB/PVV 2016 worden het belastbaar inkomen uit werk en woning alsmede het verzamelinkomen verlaagd met een bedrag van € 6.497 tot een bedrag van € 82.141. De aftrekbeperking van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet IB 2001 (wettekst 2016) zal niet worden toegepast op het bedrag van € 6.497;
  • De beschikking belastingrente zal door de Inspecteur conform de wettelijke bepalingen dienovereenkomstig worden verlaagd;
  • Belanghebbende laat zijn stelling dat hij in 2016 recht heeft op meer aftrek wegens een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3 van de Wet IB 2001 varen;
  • Belanghebbende trekt zijn overige grieven tegen de beschikking belastingrente en invorderingsrente in en heeft geen recht op een vergoeding van rente in verband met de vermindering van € 6.497 anders dan de hiervoor genoemde vermindering van de beschikking belastingrente conform de wettelijke bepalingen;
  • De omvang van de aftrek van hypotheekrente in de jaren 2014 en 2015 wordt door partijen vastgesteld op het bedrag zoals dit reeds in de aanslagen IB/PVV tot uitdrukking is gekomen;
  • De Inspecteur zal aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht in beroep (€ 47) en hoger beroep (€ 131) vergoeden.
4.2.
Het Hof zal beslissen overeenkomstig het door partijen overeengekomen compromis.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning alsmede een verzamelinkomen van € 82.141,
– vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt van € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 juli 2021.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Van Suilen.
De griffier,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
28 juli 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.