Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
1 augustus 2021.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
28 oktober 2020 vastgestelde omgangsregeling, ziet het hof – in het licht van het
voorgaande – ook in hoger beroep een voldoende spoedeisend belang.
28 oktober 2020 is vastgesteld. Dat daarbij in het bestreden vonnis – om in het belang van [de meerderjarige] tot een goede uitvoering van de regeling te komen – opnieuw een opbouwregeling is bepaald maakt dat niet anders. De in het vonnis van 28 oktober 2020 genoemde data lagen immers al in het verleden. De voorzieningenrechter heeft slechts nieuwe data bepaald, maar is inhoudelijk niet afgeweken van de regeling van 28 oktober 2020.
28 oktober 2020 vastgestelde omgangsregeling tussen de man en [de meerderjarige] en inmenging van de medecurator om hieraan uitvoering te geven geen resultaat heeft gehad, zal het hof beoordelen of er aanleiding is om de bij het vonnis van 28 oktober 2020 vastgestelde omgangsregeling niet na te komen en aldus de door de man in eerste aanleg gevorderde voorziening alsnog af te wijzen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van zwaarwegende redenen die maken dat omgang tussen de man en [de meerderjarige] in strijd is (geweest) met de belangen van [de meerderjarige] . Dat bij [de meerderjarige] sprake is van het syndroom van Down waardoor hij extra kwetsbaar is voor het coronavirus en een grotere kans heeft op een zwaarder ziekteverloop, maakt niet dat er geen contact tussen de man en [de meerderjarige] kan zijn. De in dat verband door de vrouw overgelegde e-mails van de arts verstandelijk gehandicapten, artikelen en beoordelingen van deskundigen met betrekking tot de kans op COVID-19 bij mensen met het syndroom van Down kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Niet gebleken is dat de medische toestand van [de meerderjarige] dusdanig zorgelijk is (geweest) dat geen contact tussen de man en [de meerderjarige] kan plaatsvinden. De stelling dat [de meerderjarige] aan extra gezondheidsrisico’s wordt blootgesteld, omdat de man zou samenwonen met zijn nieuwe partner die werkzaam is in de zorg, kan in het licht van het voorgaande evenmin tot een ander oordeel leiden. Gesteld noch gebleken is immers dat de maatregelen om een besmetting met het coronavirus te voorkomen tijdens de omgangsmomenten niet in acht zouden kunnen worden genomen. Omdat [de meerderjarige] tot een risicogroep behoort gaat het hof er bovendien van uit dat [de meerderjarige] inmiddels gevaccineerd is, dan wel op korte termijn (volledig) gevaccineerd zal zijn, waardoor het gezondheidsrisico aanzienlijk zal zijn verlaagd. Overigens betwijfelt het hof of het gezondheidsrisico de werkelijke reden is om het contact tussen de man en [de meerderjarige] tegen te houden. Uit de e-mailwisseling tussen de vrouw en de man van januari 2021 volgt dat de vrouw het moeilijk vindt om [de meerderjarige] naar de man te laten gaan terwijl zij geen contact heeft met [de minderjarige] , waarop zij een voorstel heeft gedaan waarbij zowel contact tussen de man en [de meerderjarige] plaatsvindt als contact tussen haar en [de minderjarige] . Het hof heeft op grond van het verloop van de e-mailwisseling de indruk dat de vrouw [de meerderjarige] eigenlijk niet naar de man laat gaan, omdat zij geen contact heeft met [de minderjarige] .
28 oktober 2020 vastgestelde omgangsregeling na te komen. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de vrouw de omgang tussen de man en [de meerderjarige] ook in juni/juli 2020 eenzijdig heeft beëindigd.