ECLI:NL:GHARL:2021:7216

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.287.016/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekprocedure inzake kredietovereenkomst en onvoldoende onderbouwing van restantvordering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een verstekprocedure die zowel bij de kantonrechter als in hoger beroep heeft plaatsgevonden. De zaak betreft een vordering van Hoist B.V. tegen een geïntimeerde die op een geheim adres verblijft. De kantonrechter had eerder de vordering van Hoist afgewezen omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Hoist had een kredietovereenkomst met de geïntimeerde, die op 29 september 2008 was gesloten met Comfort Card, een merk van RBS (RD Europe B.V.). Hoist stelde dat de vordering aan haar was gecedeerd en dat de geïntimeerde in gebreke was met zijn verplichtingen. De kantonrechter had de eis toegewezen in een eerder verstekvonnis, maar de onderliggende kredietovereenkomst en de berekening van de gevorderde bedragen waren niet overgelegd.

In hoger beroep heeft Hoist vier grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof oordeelde dat de grieven niet doel troffen, omdat het verstekvonnis van 2010 in kracht van gewijsde was gegaan. Hoist had niet voldoende onderbouwd waarom de vordering van € 783,78, vermeerderd met rente, gerechtvaardigd was. Het hof merkte op dat de stukken die Hoist in hoger beroep had overgelegd, meer vragen opriepen dan antwoorden gaven. De kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden waren niet adequaat toegelicht, en het hof kon niet vaststellen hoe de hoofdsom meer kon bedragen dan de kredietlimiet.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Hoist veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op nihil. De zaak illustreert de noodzaak van een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral in het geval van verstek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.287.016/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8592759)
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van
Hoist B.V.,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Hoist,
advocaat: mr. J. Doornbos, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
verblijvende op een geheim adres,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnisverstekvonnis van 19 augustus 2020 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 18 november 2020;
- de memorie van grieven van 26 januari 2021 (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Hoist op 9 februari 2021 de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Waar gaat deze procedure over?

3.1
Deze zaak betreft een verstekprocedure (zowel bij de kantonrechter als in hoger beroep) waarbij de kantonrechter de vordering van Hoist heeft afgewezen omdat Hoist te weinig had gesteld.
3.2
[geïntimeerde] heeft op 29 september 2008 een kredietovereenkomst (doorlopend geldkrediet) met Comfort Card gesloten. De overeenkomst meldt dat dit een merknaam is van RBS (RD Europe B.V.) dat deel uit maakt van The Royal Bank of Scotland Group. De overeengekomen kredietlimiet bedroeg € 4.999,00 en de effectieve rente op jaarbasis 18%.
3.3
Op 15 januari 2010 heeft Hoist [geïntimeerde] gedagvaard, stellende dat de vordering aan haar was gecedeerd, en dat [geïntimeerde] in gebreke was met zijn verplichtingen uit deze overeenkomst. Zij stelde dat zij aan hoofdsom € 5.260,86 te vorderen had, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding ad 16% per jaar, tot aan de dag van dagvaarding berekend op € 522,92. Zij heeft haar vordering bij die dagvaarding beperkt tot € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, onder voorbehoud van haar rechten op het meerdere.
3.4
Bij verstekvonnis van 10 februari 2010 van de kantonrechter in de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad de eis toegewezen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.5
Aan dit vonnis heeft [geïntimeerde] (onder meer door inhouding op zijn loon) voldaan; het daarvoor aangelegde dossier is door de deurwaarder van Hoist in maart 2018 gesloten.
3.6
Hoist heeft op 11 mei 2020 [geïntimeerde] aangeschreven tot betaling van het volgens haar resterende bedrag van € 783,78, te vermeerderen met de contractuele rente ad 14% per jaar, in totaal neerkomende op € 1.872,96.
3.7
Bij dagvaarding van 16 juli 2020 heeft Hoist gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 1.872,96, vermeerderd met de wettelijke rente over € 783,78 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van betaling, en te vermeerderen met de proceskosten.
3.8
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De onderliggende kredietovereenkomst was niet overgelegd evenmin als een berekening van de gevorderde bedragen en een deugdelijke onderbouwing daarvan.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
Hoist vordert, onder aanvoering van vier grieven, de vernietiging van het vonnis en het alsnog toewijzen van haar vorderingen, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de nakosten.
4.2
In de grieven 1 tot en met 3 betrekt Hoist de stelling dat de kantonrechter aan het verstekvonnis van 15 januari 2010 is gebonden en haar vordering had moeten toewijzen.
Het hof merkt dit aan als een beroep op het gezag van gewijsde van dat verstekvonnis.
4.3
Art. 236 lid 1 Rv (gezag van gewijsde) bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben.
4.4
Het verstekvonnis van 2010 is in kracht van gewijsde gegaan. De beoordeling in dat vonnis houdt niet meer in dat de eis niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De kantonrechter heeft daarbij niet meer onderzocht dan dat de bij dagvaarding ingestelde eis van betaling van € 5.000 plus wettelijke rente daarover voor toewijzing in aanmerking kwam. Het meerdere waarop Hoist haar rechten heeft voorbehouden, maakte geen deel uit van de beoordeling in het verstekvonnis van 2010, zodat het beroep op het gezag van gewijsde daarop afstuit en de daarop gebaseerde grieven geen doel treffen.
4.5
Grief 4 strekt ertoe dat het hof, op basis van de in hoger beroep voor het eerst overgelegde stukken betreffende de kredietovereenkomst uit 2008, de vordering van Hoist alsnog toewijst.
4.6
Het hof is van oordeel dat deze stukken alleen maar meer vragen oproepen, die Hoist onbeantwoord heeft gelaten door de stukken verder niet toe te lichten:
  • de overgelegde kredietovereenkomst kent een kredietlimiet van € 4.999,-. De stelling van Hoist is dat de hoofdsom op 15 januari 2010 € 5.260,86 bedroeg. Hoe de hoofdsom meer kan bedragen dan de kredietlimiet is nergens uitgelegd. In de dagvaarding van 15 januari 2010 is de tot dan verschuldigde contractuele vertragingsvergoeding apart gevorderd.
  • de kredietovereenkomst is ondertekend op 29 september 2008 door [geïntimeerde] en op
7 oktober 2008 door de kredietgever, blijkens de overeenkomst Comfort Card als onderdeel van The Royal Bank of Scotland Group. Als toepasselijke algemene voorwaarden heeft Hoist de algemene voorwaarden van Santander Consumer Finance Benelux B.V. overgelegd. Hoewel in kredietovereenkomst wel verwezen wordt naar Algemene Voorwaarden, is in deze procedure niet toegelicht hoe deze overeenkomst – afkomstig van een Brits bankconcern - de algemene voorwaarden van een onderdeel van een Spaans bankconcern van toepassing zouden zijn. In de dagvaaarding van 2010 is weliswaar opgenomen dat Santander Consumer Finance Benelux B.V. voorheen genaamd was RBS (RD Europe) B.V., daarvoor genaamd Comfort Financieringen Nederland B.V., thans handelende onder de namen Comfort Card, Santander Consumer Finance, Santander en Santander Consumer Finance Benelux B.V., voorheen handelende onder de namen RBS (RD Europe) B.V. en Comfort Financieringen Nederland B.V. Een toelichting dat dit voor [geïntimeerde] duidelijk was en dat algemene voorwaarden die verwijzen naar een andere vennootschap dan die vermeld is op de kredietovereenkomst aan hem zijn verstrekt, ontbreekt.
- Volgens Hoist zijn de vorderingen uit de kredietovereenkomst door Santander aan haar gecedeerd op 12 februari 2007 en zou deze cessie aan [geïntimeerde] zijn meegedeeld. Hoe Santander (die volgens de dagvaarding van 2010 Royal Bank of Scotland was opgevolgd) een toekomstige vordering rechtsgeldig kan hebben gecedeerd en hebben meegedeeld voordat de kredietovereenkomst is gesloten is op geen enkele wijze toegelicht. De datum waarop de cessie zou zijn meegedeeld is in de dagvaarding van 2010 ook blanco gelaten.
- De vordering is gebaseerd op vervroegde opeisbaarheid van de kredietovereenkomst. Op de kredietovereenkomst is de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) van toepassing, zoals die luidde voor 2011. In dit geval gaat het om de kredietvergoeding van artikel 34 onder b Wck, de vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie (de vertragingsvergoeding). Hoist gaat er, zonder nadere toelichting, vanuit dat deze vertragingsvergoeding gelijk is aan de (maximaal toegelaten) kredietvergoeding bij reguliere afwikkeling. Een contractuele bepaling waarop deze impliciete stelling is gebaseerd, is niet overgelegd.
4.7
Aangezien Hoist ook in hoger beroep heeft nagelaten een begrijpelijke onderbouwing van haar vermeende vordering op [geïntimeerde] aan het hof te presenteren, treft grief 4 evenmin doel. Het hof gaat voorbij aan het ongespecificeerde bewijsaanbod.
De slotsom
4.8
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Hoist zal als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van de procedure moeten dragen, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 19 augustus 2020;
veroordeelt Hoist in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A.Wind en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
27 juli 2021.