ECLI:NL:GHARL:2021:7201

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.295.516
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 24 april 2022. De moeder stelde dat de zorgen omtrent de minderjarige inmiddels voldoende waren weggenomen en dat er geen sprake meer was van een ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft echter vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De moeder had geen kennis kunnen nemen van de reactie van de gecertificeerde instelling (GI) op belangrijke stukken, maar het hof oordeelde dat dit verzuim in hoger beroep kon worden hersteld. De GI voerde aan dat er zorgen waren over verwaarlozing en de rol van de huidige partner van de moeder in het gezin. Het hof concludeerde dat de zorgen om de minderjarige nog niet waren weggenomen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten betaalde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.516
(zaaknummer rechtbank Gelderland 384231)
beschikking van 27 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.W. Langereis te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming regio Amsterdam, h.o.d.n. Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 april 2021 en 17 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 17 mei 2021 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 juni 2021;
- het verweerschrift met producties;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 17 juni 2021;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 28 juni 2021 met producties.
2.2
Op 28 juni 2021 is de hierna te noemen [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden door één van de raadsheren van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] , namens de GI.
De raad heeft bij voormeld bericht laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en J [de vader] is [in] 2005 te [plaats] geboren: [de minderjarige] , hierna: [de minderjarige] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 april 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 24 april 2021.
3.3
Bij beschikking van 7 april 2021 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 24 mei 2021 en de beslissing voor het overige aangehouden teneinde de GI in de gelegenheid te stellen om te reageren op het door de advocaat van de moeder aan de pleitnota van 7 april 2021 gehechte stuk alsmede te reageren op de uitslag van de IQ-test van [de minderjarige] .
3.4
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd van tot 24 april 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog wordt afgewezen, subsidiair de ondertoezichtstelling met onmiddellijke ingang op te heffen, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt voorop dat zij, voordat de bestreden beschikking is gegeven, geen kennis heeft kunnen nemen van de reactie van de GI op het door de advocaat van de moeder aan de pleitnota van 7 april 2021 gehechte stuk en de uitslag van de IQ-test van [de minderjarige] . Daardoor is haar recht op hoor en wederhoor geschonden en alleen al op die grond zou volgens haar vernietiging van de bestreden beschikking moeten volgen.
Het hof is van oordeel dat dit een verzuim is dat in hoger beroep kan worden hersteld. Vast staat dat de moeder inmiddels op de hoogte is van de reactie van de GI op bedoelde stukken en dat zij in hoger beroep gelegenheid heeft gehad om daarover haar standpunt kenbaar te maken.
5.3
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij is van mening dat de zorgen omtrent [de minderjarige] inmiddels voldoende zijn weggenomen en dat er geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging. Het gaat volgens de moeder goed met [de minderjarige] thuis, waar zij zich prettig voelt en waar zij zichzelf kan zijn. Volgens de moeder is [de minderjarige] een actieve puber die hobby’s heeft en die, ondanks dat zij gepest is, met plezier naar school gaat. Er is geen sprake van een hoog schoolverzuim. Als [de minderjarige] al een laag IQ zou hebben, hetgeen de moeder betwist, dan betekent dat niet dat [de minderjarige] niet kan helpen met het verrichten van taken in het gezin. Daarbij is geen sprake van overbelasting van [de minderjarige] . De moeder doet erg haar best en zoekt zelf naar hulp als dat nodig is. Er is nog steeds hulp van diverse instanties, welke hulp zal worden voortgezet. De moeder heeft echter geen vertrouwen meer in de gezinsvoogd, die volgens haar beslissingen forceert en niet naar [de minderjarige] luistert.
5.4.
De GI stelt dat er sinds 2019, het moment dat [de minderjarige] weer bij de moeder is gaan wonen, zorgen zijn over verwaarlozing en parentificatie. [de minderjarige] neemt de rol van verzorgende van de moeder op zich. Voorts zijn er zorgen over de rol die de huidige partner van de moeder [de partner] (hierna: [de partner] ) in het gezin inneemt. [de minderjarige] heeft al veel meegemaakt en heeft een (onafhankelijke) vertrouwenspersoon nodig bij wie zij haar verhaal kwijt kan, zodat zij op die manier een kans krijgt om haar trauma’s te verwerken. De door de “ [naam2] ” ingezette EMDR- en speltherapie zijn gestopt, enerzijds omdat het een heftige indruk op [de minderjarige] maakte en anderzijds wegens de reisafstand en een gebrek aan vertrouwen van het gezin in de therapie. Er is bij [de minderjarige] sprake van hoog schoolverzuim. Ook is er in het gezin sprake van verbaal geweld en psychische mishandeling. De ondertoezichtstelling is nog nodig omdat de zorgen om [de minderjarige] nog niet zijn weggenomen, aldus de GI.
5.5
Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is verklaard is het hof het volgende gebleken.
[de minderjarige] is al op jonge leeftijd gedurende de diverse relaties die de moeder had, getuige geweest van huiselijk geweld. In verband met gezondheidsproblemen van de moeder heeft [de minderjarige] vervolgens een lange periode afwisselend bij twee tantes gewoond. Sinds oktober 2019 woont [de minderjarige] weer bij de moeder, die ook op dat moment een relatie aanging met [de partner] die bij hen kwam wonen. Er zijn zorgen over de rol van [de partner] in het gezin en met betrekking tot de hulpverlening. Er zijn zorgen om de cognitieve en de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Er is bij [de minderjarige] sprake van een spraak/taalachterstand als gevolg van gehoorproblemen en van een lichte verstandelijke beperking.
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Bij de start van de ondertoezichtstelling werden onder andere als doelen gesteld dat er langdurige hulpverlening moest worden ingezet om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen en dat er meer zicht moest komen op het gezin. De raad heeft destijds de noodzaak voor Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) tot aan de meerderjarigheid van [de minderjarige] benadrukt. Die IOG is echter voortijdig gestopt. Gebleken is dat de moeder nog steeds moeite heeft om hulpverlening (gedurende een langere periode) toe te laten. Op dit moment wordt er hulp van [naam3] geboden, die door de moeder met enige aarzeling wordt geaccepteerd.
De relatie tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt gespannen, wat veel stress in het gezin brengt. De moeder en [de partner] bespreken met [de minderjarige] niet-leeftijdsadequate aangelegenheden, zoals gezondheids- en financiële problemen. [de minderjarige] heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel voor de moeder. Zij heeft de neiging om voor de moeder te zorgen, waarbij het risico van parentificatie dreigt. Daarbij lijkt de moeder er moeite mee te hebben dat [de minderjarige] een lager gemiddeld IQ heeft en dreigt zij [de minderjarige] te overvragen. [de minderjarige] heeft een hoog schoolverzuim en problemen bij het kiezen van de voor haar meest geschikte opleiding. Hulpverlening is onlangs ingezet om [de minderjarige] naar school te brengen, omdat het de moeder niet lukte [de minderjarige] te bewegen naar school te gaan.
De moeder doet wel haar best om haar rol als gezaghebbende ouder weer op te pakken, maar dit gaat moeizaam. Als gevolg van haar eigen problematiek is zij onvoldoende in staat om [de minderjarige] te begrenzen. [de minderjarige] , die op haar beurt het gezag van de moeder niet dan wel onvoldoende accepteert, heeft echter wel behoefte aan een persoon die duidelijke, wellicht voor haar gevoel soms minder populaire beslissingen voor haar durft te nemen. Uit het voorgaande blijkt dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog onvoldoende zijn behaald.
5.7
Het hof acht aannemelijk dat [de minderjarige] bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig zal opgroeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig bedreigd blijft en dat de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard dat, indien de situatie niet snel verbetert en de moeder de hulpverlening blijft afhouden, een uithuisplaatsing van [de minderjarige] mogelijk noodzakelijk zal zijn. Het hof zal, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling gelet op het voorgaande nog aanwezig zijn, de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Het hof zal, gelet op het familierechtelijk karakter van de procedure, de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 mei 2021;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van Os-ten Have en is op 27 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.