Uitspraak
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat.
1.De procedure bij de rechtbank
[naam1] benoemd, opgevolgd door [naam2] .
2.De procedure in hoger beroep
30 januari 2020 benoemde beschermingsbewindvoerder, [naam3] . Op de zitting heeft mr. Plaat nog een e-mail van [naam4] van 17 juli 2021 overgelegd.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Toen de relatie met zijn partner eindigde, is [appellant] met toestemming van de rechter-commissaris op 13 augustus 2020 verhuisd naar een eenkamerwoning in [woonplaats1] .
heeft in november 2019 een WW-uitkering aangevraagd, omdat hij niet meer werd uitgezonden via het uitzendbureau. Via Westerduin is [appellant] per 24 maart 2020 voor 37 uur per week op uitzendbasis gaan werken bij een bedrijf in Klarenbeek.
Wegens het einde van het seizoen zijn de werkzaamheden van [appellant] voor Westerduin omstreeks oktober/november 2020 gestopt. Daarna is aan [appellant] een WW-uitkering toegekend. [appellant] heeft daarna niet gesolliciteerd naar betaald werk maar gewacht tot hij zijn (seizoens)werk, dat was begin april 2021, kon hervatten.
3.4 Het hof is van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof licht zijn oordeel als volgt toe.
heeft, ondanks de waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris en de daarop gevolgde verlengde looptijd van zijn regeling, echter niet voor de bewindvoerder kenbaar gesolliciteerd tot het moment waarop hij de werkzaamheden bij zijn laatste werkgever hervatte (begin april 2021). Dat zijn werkgever tegen hem had gezegd dat hij na de winter, in april 2021, terug kon komen, ontslaat hem niet van deze verplichting.
Het hof begrijpt dat de [appellant] moeite heeft met de zeer beperkte woonruimte waarover hij nu beschikt en naarstig op zoek is naar passende woonruimte en dat het geschil met zijn ex-partner over het gezag van hun zoontje en het feit dat hij zijn zoontje momenteel slechts één uur per week ziet, de nodige impact op hem heeft, maar in het licht van alle coulance die hem in zijn schuldsaneringsregeling al ten deel was gevallen, betekent dat niet dat het wederom niet-nakomen van de sollicitatieverplichting gedurende vele maanden buiten beschouwing kan blijven.
Dat [appellant] nu inziet dat hij bij de problemen die hij ervaart hulp nodig heeft, bijvoorbeeld van zijn huisarts en/of een psycholoog, is op zichzelf positief, maar nog daargelaten dat hij tot aan de zitting in hoger beroep geen actie heeft ondernomen om deze hulp in te schakelen, kan hem dat in dit stadium van zijn regeling niet meer baten.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] toegezegd dat hij voortaan wel zal solliciteren in situaties waarin hij geen (full time) werk heeft. Daarenboven heeft hij verklaard dat hij onlangs met zijn werkgever heeft afgesproken dat hij komende winter kan doorwerken op een andere afdeling. Nog afgezien van het feit dat deze (mondelinge) toezegging op dit punt geen garanties biedt, geldt dat het hof gezien de aan [appellant] te maken verwijten, er onvoldoende vertrouwen in heeft dat [appellant] bij een voortzetting van de schuldsaneringsregeling wel stipt zijn sollicitatieverplichting zal nakomen.
Daarmee wordt duidelijk dat [appellant] ook de informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Het niet-nakomen van deze andere kernverplichting in de schuldsanerings-regeling is een reden temeer om de regeling van [appellant] tussentijds te beëindigen.
3.7 Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 20 mei 2021 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
26 juli 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.