ECLI:NL:GHARL:2021:7128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
200.295.248
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet-nakomen van sollicitatie- en informatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant, die in 2019 in de schuldsaneringsregeling was opgenomen, heeft herhaaldelijk niet voldaan aan zijn sollicitatie- en informatieverplichtingen. Ondanks meerdere waarschuwingen van de rechter-commissaris en de bewindvoerder, heeft de appellant zijn verplichtingen niet nageleefd, wat leidde tot de beëindiging van de regeling door de rechtbank Gelderland op 20 mei 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende inspanningen heeft geleverd om aan zijn verplichtingen te voldoen, ondanks dat hij in de tussenliggende periode tijdelijk werk had kunnen vinden. Het hof heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep verworpen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. De uitspraak van de rechtbank is bekrachtigd, en de appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.295.248
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/19/412 R)
arrest van 26 juli 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 2 september 2019 is, op verzoek van [appellant] , de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing verklaard. Hierbij is tot bewindvoerder
[naam1] benoemd, opgevolgd door [naam2] .
1.2
Bij brief van 15 april 2020 heeft de rechter-commissaris [appellant] erop gewezen dat hij nog steeds niet voldoet aan met name de informatie- en de sollicitatieverplichting, ondanks het feit dat de bewindvoerder hem verschillende keren op die verplichtingen heeft gewezen. Hierbij heeft de rechter-commissaris [appellant] een laatste kans gegeven om aan die verplichtingen te voldoen.
1.3
Omdat de schuldsaneringsregeling van [appellant] ook daarna nog steeds niet goed liep (er was sprake van nieuwe schulden en verzuimen in de nakoming van de sollicitatieverplichting), heeft op 12 november 2020 een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Van dit verhoor is een verkort proces-verbaal opgemaakt. Hierbij is de beschermingsbewindvoerder van [appellant] in de gelegenheid gesteld een plan van aanpak op te maken voor het inlossen van de nieuwe schulden.
1.4
Nadat dit plan van aanpak was overgelegd, heeft de rechter-commissaris bij beschikking van 12 januari 2021 de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] met drie maanden, tot 2 december 2022, verlengd. Aan deze beslissing is ten grondslag gelegd dat [appellant] in de maanden oktober 2019, januari 2020 en februari 2020 niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting.
1.5
In zijn verslag van 30 maart 2021 heeft de bewindvoerder gemeld dat [appellant] zijn sollicitatieplicht (opnieuw) niet nakwam en verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
1.6
Bij vonnis van 20 mei 2021 heeft de rechtbank de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder dat aan hem de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 28 mei 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 mei 2021. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de wettelijke schuldsaneringsregeling voort te zetten, eventueel met een door het hof als juist te achten verlenging van de duur van die regeling.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van de brief met bijlagen van 7 juli 2021 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2021 plaatsgevonden. [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Plaat. Verder zijn verschenen de bewindvoerder en de op
30 januari 2020 benoemde beschermingsbewindvoerder, [naam3] . Op de zitting heeft mr. Plaat nog een e-mail van [naam4] van 17 juli 2021 overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] woonde ten tijde van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling samen met zijn toenmalige partner en twee kinderen.
Toen de relatie met zijn partner eindigde, is [appellant] met toestemming van de rechter-commissaris op 13 augustus 2020 verhuisd naar een eenkamerwoning in [woonplaats1] .
3.2
[appellant] is op 23 september 2019 fulltime in dienst getreden bij Young Capital, welk bedrijf hem als chauffeur tewerkstelde bij een bedrijf in Duiven. Vervolgens werd hij verloond via Westerduin. [appellant] heeft de werkzaamheden bij Young Capital beëindigd, omdat hij bij een andere opdrachtgever betere werktijden kon krijgen in combinatie met zijn thuissituatie.
heeft in november 2019 een WW-uitkering aangevraagd, omdat hij niet meer werd uitgezonden via het uitzendbureau. Via Westerduin is [appellant] per 24 maart 2020 voor 37 uur per week op uitzendbasis gaan werken bij een bedrijf in Klarenbeek.
Wegens het einde van het seizoen zijn de werkzaamheden van [appellant] voor Westerduin omstreeks oktober/november 2020 gestopt. Daarna is aan [appellant] een WW-uitkering toegekend. [appellant] heeft daarna niet gesolliciteerd naar betaald werk maar gewacht tot hij zijn (seizoens)werk, dat was begin april 2021, kon hervatten.
3.3
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] ondanks verschillende waarschuwingen vanaf zijn toelating tot die regeling meerdere periodes niet heeft voldaan aan de (aanvullende) sollicitatieverplichting. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het uitzicht hebben op werk voor [appellant] geen gegronde reden was niet te voldoen aan de sollicitatieverplichting, omdat hij in de tussenliggende maanden tijdelijk ander werk had kunnen uitvoeren en zich zo maximaal had kunnen inspannen voor de schuldeisers.
De rechtbank rekent het [appellant] zwaar aan dat hij ondanks de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 15 april 2020 en het inlichtingenverhoor waarna de regeling met drie maanden is verlengd wederom niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting.
3.4 Het hof is van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof licht zijn oordeel als volgt toe.
3.5
Gelet op alle aan hem gegeven instructies en waarschuwingen, had het [appellant] duidelijk moeten zijn dat toen zijn werkgever omstreeks oktober/november 2020 geen werk meer voor hem had en hij terugviel op een WW-uitkering, hij vanaf dat moment volgens de geldende regels moest solliciteren naar ander betaald werk.
heeft, ondanks de waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris en de daarop gevolgde verlengde looptijd van zijn regeling, echter niet voor de bewindvoerder kenbaar gesolliciteerd tot het moment waarop hij de werkzaamheden bij zijn laatste werkgever hervatte (begin april 2021). Dat zijn werkgever tegen hem had gezegd dat hij na de winter, in april 2021, terug kon komen, ontslaat hem niet van deze verplichting.
Het hof begrijpt dat de [appellant] moeite heeft met de zeer beperkte woonruimte waarover hij nu beschikt en naarstig op zoek is naar passende woonruimte en dat het geschil met zijn ex-partner over het gezag van hun zoontje en het feit dat hij zijn zoontje momenteel slechts één uur per week ziet, de nodige impact op hem heeft, maar in het licht van alle coulance die hem in zijn schuldsaneringsregeling al ten deel was gevallen, betekent dat niet dat het wederom niet-nakomen van de sollicitatieverplichting gedurende vele maanden buiten beschouwing kan blijven.
Dat [appellant] nu inziet dat hij bij de problemen die hij ervaart hulp nodig heeft, bijvoorbeeld van zijn huisarts en/of een psycholoog, is op zichzelf positief, maar nog daargelaten dat hij tot aan de zitting in hoger beroep geen actie heeft ondernomen om deze hulp in te schakelen, kan hem dat in dit stadium van zijn regeling niet meer baten.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] toegezegd dat hij voortaan wel zal solliciteren in situaties waarin hij geen (full time) werk heeft. Daarenboven heeft hij verklaard dat hij onlangs met zijn werkgever heeft afgesproken dat hij komende winter kan doorwerken op een andere afdeling. Nog afgezien van het feit dat deze (mondelinge) toezegging op dit punt geen garanties biedt, geldt dat het hof gezien de aan [appellant] te maken verwijten, er onvoldoende vertrouwen in heeft dat [appellant] bij een voortzetting van de schuldsaneringsregeling wel stipt zijn sollicitatieverplichting zal nakomen.
Het hof betrekt daarbij dat de bewindvoerder onweersproken heeft verklaard dat [appellant] hem niet op eigen initiatief op de hoogte stelt van voor de schuldsaneringsregeling relevante zaken, maar enkel antwoord geeft op de door hem gestelde vragen. Zo heeft [appellant] niet met de bewindvoerder gecommuniceerd over zijn privéproblemen en daarmee ook de eventuele mogelijkheden van een tijdelijke ontheffing voor de sollicitatieplicht onbenut gelaten. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat [appellant] wel van goede wil is, maar dat het voor hem moeilijk is de daad bij het woord te voegen op het punt van toezeggingen en gemaakte afspraken. Dit beeld komt ook naar voren uit de e-mail van 17 juli 2021 van de heer [naam4] .
Daarmee wordt duidelijk dat [appellant] ook de informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Het niet-nakomen van deze andere kernverplichting in de schuldsanerings-regeling is een reden temeer om de regeling van [appellant] tussentijds te beëindigen.
3.6
Gezien de wijze waarop [appellant] tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling met zijn verplichtingen is omgegaan, ziet het hof ook geen aanleiding die regeling te verlengen, zoals [appellant] subsidiair heeft verzocht. [appellant] heeft voldoende kansen gehad om zich alsnog te voegen naar de regels van het wettelijk schuldsanerings-traject, maar deze kansen heeft hij niet benut.
3.7 Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 20 mei 2021 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, Ch.E. Bethlem en H.M.L. Dings, en is op
26 juli 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.