ECLI:NL:GHARL:2021:7127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
200.295.687
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van beëindiging schuldsaneringsregeling na schending informatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Overijssel had eerder op 3 juni 2021 de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd, omdat de appellant zijn schuldeisers had benadeeld en de informatieverplichting had geschonden. De appellant was op 22 maart 2021 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, waarbij mr. A.E. Zweers was benoemd tot rechter-commissaris. In hoger beroep verzocht de appellant het hof om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2021 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zijn spijt betuigde over zijn eerdere leugens en aangaf dat hij niet opzettelijk de regeling had willen frustreren.

Het hof heeft de argumenten van de appellant overwogen, maar oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeerde dat de appellant opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt en dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er feiten en omstandigheden waren die, indien bekend geweest bij de toelating, aanleiding zouden hebben gegeven om het verzoek tot toelating af te wijzen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldeisers en de noodzaak van transparantie in de schuldsaneringsregeling zwaar wogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.687
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 21/51 R)
arrest van 26 juli 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.C. van der Weide.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 maart 2021 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is mr. A.E. Zweers benoemd tot rechter-commissaris en [naam1] tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 juni 2021 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 10 juni 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 3 juni 2021 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden voortgezet, althans de beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 23 juni 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, die werd vergezeld door kantoorgenoot mr. M.C.E. Klunder. Voorts is de bewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat [appellant] zijn schuldeisers heeft benadeeld, dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting heeft geschonden en dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, indien deze bekend waren geweest bij de toelating tot de regeling, aanleiding zouden hebben gegeven om het toelatingsverzoek af te wijzen.
3.2
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij erkent dat hij
over bepaalde zaken heeft gelogen, wat hem erg spijt. Hij stelt dat hij echter niet doelbewust de schuldsaneringsregeling heeft gefrustreerd of zijn schuldeisers heeft benadeeld.
Er is volgens [appellant] voorts geen sprake van inkomsten uit nevenactiviteiten. Zijn activiteiten bij “ [naam2] ”, zoals het africhten van honden, waren (en zijn) hobbymatig, waarmee hij geen inkomen heeft gegenereerd.
Ook is er volgens [appellant] geen sprake van thans bekend geworden feiten en omstandigheden die aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg zouden hebben gestaan. Er is geen rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie. Hij verkeerde in een overlevingsmodus, waarin hij soms in blinde paniek heeft gehandeld, ook om zijn familie buiten zijn schulden te houden. Bovendien denkt [appellant] dat hij, ondanks dat hij wellicht niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden, met de hardheidsclausule wel tot de schuldsaneringsregeling zou zijn toegelaten.
[appellant] acht de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling een te zware sanctie, zeker nu hij hulp heeft gezocht en ook krijgt van maatschappelijk werk om situaties van stress vroegtijdig te signaleren en om zo te voorkomen dat hij opnieuw te lichtvaardig over de schuldsaneringsregeling denkt.
Hij zal alles in het werk stellen om zijn misstap te corrigeren en op correcte wijze te voldoen aan de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen. Hij wil heel graag een tweede kans om de regeling alsnog tot een goed einde brengen.
3.3
De bewindvoerder stelt dat de schuldsaneringsregeling voor [appellant] de gelegenheid had kunnen zijn om zijn overlevingsmodus los te laten en volledige openheid van zaken te geven. De bewindvoerder is van mening dat [appellant] bewust de informatieverplichting heeft geschonden, dat hij heeft getracht de schuldsaneringsregeling te frustreren en/of te belemmeren en dat door zijn handelen zijn schuldeisers zijn benadeeld.
De Belastingdienst heeft inmiddels bij [appellant] al diverse door hem ten onrechte ontvangen en behouden huurtoeslagen teruggevorderd. Hierdoor is een nieuwe schuld ontstaan, die mogelijk nog zal oplopen als ook het ten onrechte aan [appellant] uitgekeerde kindgebonden budget zal worden teruggevorderd. De bewindvoerder handhaaft zijn stelling dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd en hij vraagt het hof de bestreden beslissing te bekrachtigen.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft in haar beslissing tot tussentijdse
beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling het volgende overwogen. [appellant] heeft voorafgaand aan, maar ook na toelating tot de schuldsaneringsregeling gelogen over zijn woonsituatie, waarbij hij zelfs een gefingeerde huurovereenkomst heeft opgesteld. [appellant] heeft in dat verband onjuiste informatie aan de bewindvoerder verstrekt en hij heeft daarmee zijn informatieverplichting geschonden. [appellant] heeft op basis van de door hem aangeleverde (onjuiste) gegevens van de Belastingdienst toeslagen ontvangen, die hij vervolgens contant heeft opgenomen en heeft gebruikt om schulden aan familieleden af te lossen. Daarmee zijn de overige schuldeisers benadeeld. De rechtbank achtte het voorts onwaarschijnlijk dat [appellant] de website “ [naam2] ” enkel om nostalgische redenen aanhield en dat door hem met het fokken en trainen van honden geen enkel inkomen wordt gegenereerd, inkomen dat moet worden gebruikt ter aflossing van de schulden in het kader van de schuldsaneringsregeling. Daarnaast heeft de Belastingdienst inmiddels de door [appellant] aangevraagde en ontvangen toeslagen, waarop hij geen recht had, teruggevorderd. Indien dit bekend zou zijn geweest bij de toelating dan zou dit reden zijn geweest om [appellant] ’s verzoek tot toelating af te wijzen.
Het hof sluit aan bij de overwegingen van de rechtbank, neemt deze over en maakt ze tot de zijne. Ook het hof is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] , op de door de rechtbank genoemde gronden, dient te worden beëindigd.
3.5
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van, onder andere, artikel 350 lid 3 onder f van de Faillissementswet (Fw), inhoudende dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek tot toelating af te wijzen. [appellant] heeft gesteld dat de rechtbank hem waarschijnlijk destijds wel had toegelaten tot de regeling op grond van de zogenoemde hardheidsclausule. Ingevolge deze in het derde lid van artikel 288 Fw genoemde hardheidsclausule kan een verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, ondanks het gebrek aan goede trouw ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de schulden, toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. [appellant] heeft ter zitting van het hof in dat verband benadrukt dat hij heeft geleefd in een overlevingsmodus, waarbij hij zich achtervolgd voelde door deurwaarders en waardoor hij niet altijd correcte beslissingen heeft genomen. [appellant] heeft verklaard dat hij inmiddels regelmatig gesprekken heeft met een maatschappelijk werker en dat hij bovendien antidepressiva is gaan gebruiken, waardoor hij meer rust ervaart. Het hof is van oordeel dat de hiervoor gestelde tekortkomingen zodanig verwijtbaar zijn, dat de rechter hem destijds, ook op grond van de hardheidsclausule, niet zou hebben toegelaten. Het hof betrekt in dit oordeel de door [appellant] ter zitting gegeven verklaring, dat hij de door hem ontvangen huurtoeslag – ondanks de wetenschap dat hij daarop geen recht had – op advies van zijn toenmalige schuldhulpverlener doelbewust heeft gebruikt om de schulden aan zijn familie af te betalen, nog voordat de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling deze toeslag ten behoeve van de boedelrekening ten goede kon laten komen.
3.6
De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen geen doel. Van overige omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling toch zou moeten voortduren is onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat [appellant] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling – gezien artikel 288 lid 2 onder d Fw – gedurende tien jaar niet meer tot de regeling kan worden toegelaten, is voor het hof evenmin reden om anders te oordelen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 juni 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, B.J. Engberts en H.M.L. Dings, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Engberts en is op 26 juli 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.