Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant] en [appellante] hebben eerder, eind 2013, verzocht om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat verzoek is toen in twee instanties afgewezen.
Bij beschikking van 11 juli 2018 heeft de kantonrechter het bewind over de goederen van [appellant] en [appellante] per 15 juli 2018 opgeheven. Op diezelfde datum hebben [appellant] en [appellante] [naam2] gemachtigd om hen in en buiten rechte te vertegenwoordigen inzake al hun vermogensrechtelijke aangelegenheden.
[appellant] en [appellante] waren in het verleden werkzaam in loondienst. Momenteel ontvangen zij een WIA-uitkering.
De rechtbank verwijt [appellant] en [appellante] met name dat zij na het eerder afgewezen toelatingsverzoek (ook in 2018 en 2019 nog) verkeersboetes hebben laten ontstaan voor in totaal € 4.761 en in 2017, 2018 en 2019 de aan de belastingdienst verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor een auto (een Peugeot) onbetaald hebben gelaten. Volgens de rechtbank hebben [appellant] en [appellante] die auto verduisterd door deze op naam van hun zoon over te schrijven, terwijl daarop beslag was gelegd. Gelet op het tijdsverloop tussen het gelegde beslag en de wijziging van de tenaamstelling van de auto, is het volgens de rechtbank aannemelijk dat [appellant] en [appellante] dit welbewust hebben gedaan om verhaalsmogelijkheden te frustreren. Dat de auto op naam van hun zoon is gezet, omdat de schuldhulpverlening had gezegd dat zij geen auto zouden mogen hebben, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden.
In de aanloop naar de zitting in hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] een door [naam2] opgesteld actueel schuldoverzicht [2] overgelegd, dat sluit op een bedrag van € 81.641,71.
Ter zitting heeft [naam2] hierop een toelichting gegeven. Omdat [appellant] en [appellante] zich bij de belastingdienst hebben aangemeld als slachtoffers van de toeslagenaffaire, heeft de belastingdienst een aantal belastingschulden weggestreept. [naam2] heeft op 19 juli 2021 (kort voor aanvang van de zitting bij het hof) telefonisch van de belastingdienst vernomen dat de totale belastingschuld van [appellant] en [appellante] nog € 10.463 verdeeld over 19 posten bedraagt [3] .
Ten tijde van de zitting had de belastingdienst nog geen herbeoordeling gemaakt. Indien deze positief uitvalt voor [appellant] en [appellante] ontvangen zij volgens [naam2] eenmalig een bedrag van € 30.000 en worden hun overige overheidsschulden kwijtgescholden.
Verder verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dat [appellant] en [appellante] moet worden verweten dat zij op 4 januari 2020 hun toenmalige auto op naam van hun zoon hebben gezet, hoewel daarop twee dagen eerder, op 2 januari 2020, beslag was gelegd.
De door [appellant] en [appellante] hiervoor gegeven verklaring dat [naam2] tegen hen had gezegd dat zij de auto weg moesten doen, neemt dit verwijt niet weg. Te meer niet, omdat [naam2] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij vanaf mei 2019 al meerdere keren bij [appellant] en [appellante] erop had aangedrongen om de auto van de hand te doen. Dat zij hiermee hebben gewacht tot 4 januari 2020 valt niet te rechtvaardigen.
Deze niet te goeder trouw ontstane schulden staan in beginsel aan toelating van [appellant] en [appellante] tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
Hiertoe neemt het hof allereerst in aanmerking dat [appellant] en [appellante] aansluitend op het medio juli 2018 beëindigde beschermingsbewind hulp en begeleiding van [naam2] hebben ingeroepen en aanvaard. [naam2] heeft met prijzenswaardige inzet en kundigheid orde op zaken gesteld en is zeer te spreken over de wijze waarop [appellant] en [appellante] met haar samenwerken.
Hoewel ondanks alle inspanningen van [naam2] de precieze omvang van de totale schuldenlast van [appellant] en [appellante] op dit moment nog niet kan worden vastgesteld, is voldoende aannemelijk geworden dat na het beëindigde beschermingsbewind inzicht in en controle over hun financiële situatie is bereikt.
Verder is gebleken dat de bij het aantreden van [naam2] door [appellant] en/of [appellante] in gang gezette echtscheiding niet tot een echtscheiding heeft geleid, omdat [appellant] en [appellante] zich met elkaar hebben verzoend. Voor de in die periode bij [appellant] aanwezige psychische problematiek heeft hij zich onder behandeling laten stellen van een psychiater, bij wie hij ook nu nog onder behandeling staat. Mede door de voorgeschreven medicatie heeft [appellant] ook deze problemen onder controle.
Tot slot hebben [appellant] en [appellante] hun auto van de hand gedaan en hebben zij geen auto meer op hun naam staan. Mogelijke boetes en onbetaalde motorrijtuigenbelasting behoren hierdoor tot het verleden.
Mede gelet op de door [naam2] gegeven waarborgen omtrent verdere ondersteuning en begeleiding, acht het hof ook voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] en [appellante] zullen kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij gaat het hof er vanuit dat [appellant] en [appellante] de hen geboden hulp van [naam2] zullen blijven aanvaarden en, zoals zij tot dusver ook hebben gedaan, constructief daaraan zullen blijven meewerken.