ECLI:NL:GHARL:2021:7102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
200.273.507/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak hebben de grootouders van een minderjarige, die hun dochter hebben verloren, verzocht om een omgangsregeling met hun kleinkind. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De grootouders zijn ontvankelijk verklaard in hun verzoek, omdat er sprake is van 'family life' tussen hen en de minderjarige. Echter, de omgang is hen ontzegd. Het hof oordeelt dat de onrust en spanningen tussen de families van de grootouders en de vader, alsook het gebrek aan draagkracht bij de vader, ernstige nadelen voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind met zich meebrengen. De vader heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige en heeft aangegeven dat hij momenteel geen vertrouwen heeft in de intenties van de grootouders. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat omgang op dit moment niet in haar belang is. De grootouders hebben wel het recht om op de hoogte te blijven van de minderjarige door middel van kaartjes en foto's, maar een formele omgangsregeling is niet mogelijk. De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland is bekrachtigd, en het verzoek van de grootouders om een bijzondere curator te benoemen is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.507/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 483419)
beschikking van 22 juli 2021
inzake

1.[verzoeker] (opa), en

2. [verzoekster](oma),
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Özmen te Almere.

1.1. Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 februari 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het hof heeft in het kader van de pilot regievoering bij voornoemde tussenbeschikking de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht om een onderzoek in te (doen) stellen naar de (on)mogelijkheden van de zorgregeling ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2014 (hierna: [de minderjarige] ).
1.3
Het hof heeft kennisgenomen van de navolgende stukken: - het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 31 januari 2020; - een journaalbericht namens de grootouders van 14 februari 2020 met bijlage(n); - een journaalbericht namens de grootouders van 17 februari 2020; - een journaalbericht namens de vader van 19 februari 2020; - een journaalbericht namens de grootouders van 21 februari 2020; - het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlagen(n); - het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep; - een brief van de raad van 31 december 2020 met als bijlage het raadsrapport van 28 december 2020; - een journaalbericht namens de vader van 10 juni 2021 met bijlage(n); - een journaalbericht namens de grootouders van 11 juni 2021 met bijlage(n); - een journaalbericht namens de grootouders van 15 juni 2021 met bijlage(n); - een journaalbericht namens de grootouders van 15 juni 2021 met bijlage(n); - een e-mailbericht namens de grootouders van 21 juni 2021; - een emailbericht namens de vader van 22 juni 2021.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 juni 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren
de grootouders, bijgestaan door hun advocaat en [naam1] , beëdigd tolk in de Turkse taal (Wbtv-nummer [nummer1] ), en de vader, bijgestaan door zijn advocaat en [naam2] , beëdigd tolk in de Turkse taal (Wbtv-nummer [nummer2] ). Namens de raad was [naam3] aanwezig.
Mr. Özmen heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1
De vader en [de moeder] (hierna: de moeder) zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn de ouders van [de minderjarige] . Het huwelijk is [in] 2016 middels echtscheiding ontbonden.
2.2
De moeder is [in] 2018 overleden.
2.3
Sindsdien oefent de vader van rechtswege het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] uit
[de minderjarige] woont sinds oktober 2018 bij de vader.

3.De omvang van het geschil

3.1
Tussen partijen zijn in geschil de ontvankelijkheid van de grootouders in hun verzoek tot omgang met [de minderjarige] en het recht op omgang van de grootouders met [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ouders wel ontvankelijk geacht in hun verzoek maar is het verzoek van de grootouders tot omgang met [de minderjarige] afgewezen.
3.2
De grootouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 15 november 2019. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grootouders verzoeken het hof (primair) om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur alsmede de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg te bepalen, verblijft bij de familie moederszijde, althans een regeling te bepalen welke het hof juist acht. De grootouders verzoeken subsidiair een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [de minderjarige] in deze te behartigen en meer subsidiair een onderzoek door de raad te gelasten.
3.3
De vader is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
Grief 1 ziet op de ontvankelijkheid van de grootouders in hun verzoek. De grieven 2 en 3 zien op de motivering van de rechtbank.
De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (in principaal appel) de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroep dan wel het beroep ongegrond te verklaren en (in incidenteel appel) primair de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroepschrift en subsidiair de verzoeken van de grootouders af te wijzen en de bestreden beschikking, met verbetering van de motivering, te bekrachtigen.
3.4
De grootouders voeren verweer in het incidenteel hoger beroep en zij verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het eerder verzochte bij appelschrift van 31 januari 2020 te handhaven en het incidenteel appel van de vader ongegrond te verklaren.

4.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien: a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De ontvankelijkheid
4.2
Het hof stelt voorop dat de grootouders in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling kunnen worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van genoemd wetsartikel, oftewel “family life” als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen hen en [de minderjarige] . Daarvoor is het biologisch grootouderschap op zichzelf ontoereikend en komt het aan op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit voortvloeit dat een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [de minderjarige] bestaat dat een onderzoek naar de mogelijkheden van een omgangsregeling gerechtvaardigd is.
4.3
Uit de stukken, waaronder het inleidend verzoekschrift van de grootouders, komt naar voren dat de moeder begin 2015 bij de vader is weggegaan en dat zij toen samen met [de minderjarige] een periode van zo’n anderhalve maand bij hen heeft ingewoond.
Volgens de grootouders is de moeder in oktober 2015 definitief bij de vader weggegaan en opnieuw met [de minderjarige] bij hen ingetrokken. De moeder en [de minderjarige] hebben toen een periode van een jaar bij de grootouders gewoond, voordat zij in oktober 2016 in een eigen woning zijn gaan wonen. Vanaf dat in mei 2017 duidelijk werd dat de moeder ernstig ziek was, verbleven de moeder en [de minderjarige] bij de grootouders dan wel overnachtten de grootouders bij de moeder en [de minderjarige] thuis. [de minderjarige] is in die periode begonnen op een voorschool in de buurt van de woning van de grootouders. Oma heeft [de minderjarige] daar samen met de moeder naartoe gebracht. Nadat de moeder in augustus 2018 had gehoord dat zij uitbehandeld was en nog maar kort te leven had, heeft zij met [de minderjarige] tot in ieder geval eind september 2018 bij de grootouders verbleven. Vanaf oktober 2018 woont [de minderjarige] bij de vader.
4.4
De vader betwist op zich niet dat [de minderjarige] in verband met de scheiding tijdelijk bij de grootouders heeft gewoond, maar stelt zich op het standpunt dat de moeder toen zelf de opvoedings- en verzorgingstaken richting [de minderjarige] vervulde, zodat -naar het hof begrijpt- er geen sprake is van family life tussen [de minderjarige] en de grootouders. Ook wordt door de vader niet betwist dat de moeder toen zij ziek was (vanaf mei 2017) bij de grootouders verbleef, maar hij stelt dat niet tegen hem kan worden opgeworpen dat de grootouders toen richting [de minderjarige] zorgtaken zouden hebben vervuld. Volgens de vader was hij in die periode vrijgesteld van arbeid en had hij voor [de minderjarige] kunnen zorgen, maar werd hij door de grootouders ‘uitgeschakeld’.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat [de minderjarige] in de jaren voor het overlijden van haar moeder -samen met de moeder- meerdere malen (voor langere tijd) bij de grootouders heeft ingewoond en dat oma [de minderjarige] toen ook naar de voorschool bracht. Het hof acht het aannemelijk dat de grootouders toen een substantiële rol vervulden in haar leven en, in toenemende mate tijdens de ziekteperiode van de moeder (vanaf mei 2017), een deel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich namen. Het hof is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat er tussen [de minderjarige] en de grootouders sprake is van family life en daarmee een nauwe persoonlijke betrekking, zodat een onderzoek naar de mogelijkheden van een omgangsregeling gerechtvaardigd is. Dat de vader, naar hij stelt, in de periode vanaf mei 2017 niet de kans heeft gekregen om zelf voor [de minderjarige] te zorgen, maakt niet dat er daarom van family life tussen de grootouders en [de minderjarige] geen sprake kan zijn. De grootouders zijn ontvankelijk in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
De inhoudelijke beoordeling
4.6
In het rapport van 28 december 2020 concludeert de raad dat er vooralsnog geen omgang tussen de grootouders en [de minderjarige] kan plaatsvinden, omdat hiervoor onvoldoende draagkracht is bij de vader. Hij heeft onvoldoende vertrouwen in de goede intenties van grootouders om contact met [de minderjarige] te willen en is bang voor strijd met de grootouders. Daarbij heeft [de minderjarige] geen (positief) beeld van de grootouders. Ondanks dat het op dit moment niet haalbaar is om een omgangsregeling te starten, heeft [de minderjarige] wel het recht om te weten wie haar grootouders zijn. De raad heeft geadviseerd dat de grootouders eens in de acht weken een kaartje sturen naar [de minderjarige] en dat de vader hen per kwartaal op de hoogte houdt door het sturen van een foto en een kaartje terug van [de minderjarige] . Hierdoor worden de grootouders voorzien van informatie en kunnen zij op gepaste en adequate wijze reageren op de gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] .
Dit met als doel dat er door zowel de vader als de grootouders gewerkt wordt aan het vinden van wederzijds vertrouwen in de positieve intenties van hen om uiteindelijk contactherstel te bewerkstelligen. De vader moet leren dat hij een voorbeeldfunctie heeft naar [de minderjarige] ten aanzien van (haar beleving van) de grootouders. Het is van belang dat [de minderjarige] zelfstandig een (neutraal) beeld over haar grootouders kan vormen, zodat zij uiteindelijk (eventueel) contact met hen kan opbouwen. Hiervoor is de emotionele toestemming van vader aan [de minderjarige] noodzakelijk, aldus de raad.
4.7
Ook het hof is van oordeel dat het in het belang van kinderen is dat zij contact hebben met hun grootouders, zodat zij zich een beeld kunnen vormen van hun identiteit en achtergrond. Dit is voor [de minderjarige] extra van belang omdat de grootouders een belangrijke verbinding zijn met haar overleden moeder. Het hof is echter, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, van oordeel dat er thans sprake is van een ontzeggingsgrond, namelijk dat omgang tussen [de minderjarige] en de grootouders ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is duidelijk geworden dat er nog steeds sprake is van onrust en spanningen in het contact tussen de grootouders en de vader. Een complicerende factor daarbij is dat kennelijk de beide families een rol spelen in het geschil tussen de grootouders en de vader. De vader heeft hierover ter zitting aangegeven dat hij steeds -namens de grootvader- op een niet prettige wijze wordt benaderd door familieleden van de grootouders en dat dit moet ophouden. De vader geeft verder aan dat hij voor nu rust wil en tijd nodig heeft om te herstellen, voordat er sprake zou kunnen zijn van vertrouwen in de grootouders. De grootvader zegt er niets van af te weten dat derden de vader benaderen over [de minderjarige] , maar heeft toegezegd dat hij zijn familie zal vragen om dit niet meer te doen. De onrust en spanningen in het contact tussen (de familie van) de grootouders en (de familie van) de vader en het gebrek aan draagkracht van de vader voor contact, maken dat omgang met de grootouders nu ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof merkt op dat de belangen van [de minderjarige] bij die beoordeling voorop hebben gestaan en dat het er niet om gaat dat de vader behoefte heeft aan rust. De vader heeft bij deze stand van zaken geen belang meer bij beoordeling van zijn tweede en derde grief in incidenteel appel, waarin hij aanvoert dat er ook sprake is van andere gronden om de omgang tussen de grootouders en [de minderjarige] te ontzeggen. Het hof merkt verder nog op dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd tijdelijk van aard is. Zoals de raad ter zitting van het hof ook heeft benadrukt, kan het zo zijn dat omgang, ook al is dat op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] , in de toekomst wel wenselijk is en in het belang van [de minderjarige] kan zijn. Tijdsverloop is op zich niet van invloed op de nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [de minderjarige] waardoor het recht op omgang van de grootouders en [de minderjarige] blijft bestaan.
4.9
Gebleken is dat, zoals door de raad is geadviseerd, de grootouders kaartjes (en cadeautjes) sturen naar [de minderjarige] en dat de vader foto’s van haar naar de grootouders stuurt. Omdat er op dit moment geen omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige] zal worden vastgesteld, acht het hof het van belang voor [de minderjarige] dat partijen dit in ieder geval in stand houden.
4.1
Gelet op het voorgaande, ziet het hof geen aanleiding om voor [de minderjarige] een bijzondere curator te benoemen en zal het hof het (subsidiaire) verzoek van de grootouders daartoe afwijzen. De grootouders hebben meer subsidiair verzocht een raadsonderzoek te gelasten. Dat is bij beschikking van 20 februari 2020 gebeurd, zodat op dat verzoek niet meer beslist hoeft te worden.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van
15 november 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, F. Kleefmann en S. Rezel, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.