ECLI:NL:GHARL:2021:7101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
200.289.615/01 en 200.292.457/01 en 200.292.466/01 en 200.292.505/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige en de rol van de stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2007, wiens ouders in 2011 zijn gescheiden. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die onder andere de uithuisplaatsing van de minderjarige en de rol van de gecertificeerde instelling (GI) betreft. De moeder van de minderjarige is in 2020 overleden, waarna de minderjarige bij haar stiefvader is gaan wonen. De vader verzoekt onder andere om de GI te vervangen en om een zorgregeling te herstellen, maar het hof oordeelt dat de belangen van de minderjarige voorop staan. De minderjarige heeft aangegeven bij haar stiefvader te willen blijven wonen en geen contact met haar vader te willen. Het hof heeft de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk verklaard in de zaak betreffende de vervanging van de GI en de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing en de zorgregeling zijn gehandhaafd. Het hof benadrukt dat de mening van de minderjarige, gezien haar kwetsbare situatie, zwaar weegt in de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.289.615/01, 200.292.457/01, 200.292.466/01 & 200.292.505/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 255869, 257314, 257480 & 258026)
beschikking van 20 juli 2021
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.G. Miedema te Heerenveen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering √(de GI),
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de stiefvader](de stiefvader),
wonende te [woonplaats2] ,
advocaat: mr. A. van der Pol te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de gedingen in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank van Overijssel, locatie Zwolle, van 27 oktober 2020 (255869), van 24 december 2020 (257314 & 258026) en nogmaals van 24 december 2020 (257480).

2.Het geding in hoger beroep ten aanzien van alle zaken

2.1
Het verloop van de procedure in zaak met zaaknummer 200.292.466/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 24 maart 2021;
- het verweerschrift namens de stiefvader met bijlage(n).
Het verloop van de procedure in zaak met zaaknummers 200.292.457/01 & 200.292.505/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 24 maart 2021;
- het verweerschrift namens de stiefvader met bijlage(n).
Het verloop van de procedure in zaak met zaaknummer 200.289.615/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 27 januari 2021;
- het verweerschrift namens de stiefvader.
Ter zitting is, met instemming van partijen, afgesproken dat de overige door partijen ingediende stukken in alle zaken als over en weer ingediend moeten worden beschouwd. Het betreft de volgende stukken:
- een brief namens de raad van 17 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 24 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 22 april 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de stiefvader van 3 mei 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 18 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 19 juni 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de GI van 24 juni 2021;
- een brief namens de GI van 24 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 juni 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de GI van 1 juli 2021;
- een journaalbericht namens de stiefvader van 2 juli 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 2 juli 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 5 juli 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 1 juli 2021 is de hierna onder 3.1 nader te noemen [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof in alle zaken in persoon is gehoord.
2.3
De gezamenlijke mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat die mede aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities het woord heeft gevoerd;
- de stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de GI, [naam1] en [naam2] .
De zakelijke weergave van het gesprek met [de minderjarige] is ter zitting medegedeeld.

3.De feiten

3.1
Uit het - [in] 2011 door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de vader en [de moeder] (de moeder) is [in] 2007 geboren [de minderjarige] .
3.2
Na het feitelijk uiteengaan van de vader en de moeder verbleef [de minderjarige] bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 2 februari 2011 is de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald:
[de minderjarige] zal eens per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijven, alsmede gedurende de helft van de (school)vakanties en feestdagen door de ouders in onderling overleg vast te stellen.
3.4
Geruime tijd geleden is de moeder met [de minderjarige] gaan samenwonen met de stiefvader in [woonplaats2] .
3.5
De moeder heeft eind 2019 te horen gekregen dat ze ongeneeslijk ziek is, in een terminaal stadium.
3.6
Op 6 maart 2020 is in het gezagsregister aangetekend dat de moeder wenst dat na haar overlijden de stiefvader als voogd van [de minderjarige] wordt aangewezen.
3.7
De moeder en de stiefvader zijn op 23 maart 2020 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
26 augustus 2020 is onder meer bepaald dat de onder 3.3 genoemde zorgregeling tussen de ouders dient te worden nageleefd totdat op het verzoek van de vader, dat zag op een uitbreiding van de regeling, is beslist.
3.9
Op 27 september 2020 is de moeder overleden. Sindsdien oefent de vader alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.1
Met ingang van 28 september 2020 is [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld en met ingang van 30 september 2020 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend. De op de voorlopige ondertoezichtstelling volgende ondertoezichtstelling en de op de spoedmachtiging volgende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn in hoger beroep bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 18 mei 2021. De maatregelen gelden nog steeds.
3.11
[de minderjarige] verblijft in het kader van de (spoed)machtiging uithuisplaatsing sinds eind september 2020 bij de stiefvader.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.292.466/014.1 Bij de bestreden beschikking van 24 december 2020 (257480) heeft de kinderrechter het verzoek van de vader om de GI die de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitvoert te vervangen, afgewezen.
4.2
De vader is met elf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen en primair de GI te vervangen door een andere gecertificeerde instelling, subsidiair de door de GI met het toezicht over [de minderjarige] belaste gezinsvoogden/jeugdzorgwerkers te vervangen door anderen en de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
In de zaak met zaaknummers 200.292.457/01 & 200.292.507/01
4.3
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van
24 december 2020 (257314 en 258026) heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 28 juni 2021 en het meer of anders verzochte afgewezen. Tevens heeft de kinderrechter het verzoek van de vader afgewezen om de beslissing van de GI, inhoudende de weigering van de GI om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beëindigen, vervallen te verklaren en de reeds verleende machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken.
4.4
De vader is met 27 grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen, de GI niet ontvankelijk te verklaren althans het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen en de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer 200.289.615/014.5 Bij de bestreden beschikking van 27 oktober 2020 (255869) is, voor zover hier van belang, het verzoek van de GI om de zorgregeling met de vader tot nader order volledig stop te zetten, toegewezen. Het zelfstandige tegenverzoek van de vader voor zolang [de minderjarige] ingevolge enigerlei beschikking nog uithuisgeplaatst is, is daarbij (naar het hof begrijpt en inleest in het dictum) afgewezen.
4.6
De vader is met twaalf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen, de GI niet ontvankelijk te verklaren althans het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen alsmede, indien nog een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] geldt, een zorgregeling te bepalen die inhoudt dat [de minderjarige] elke week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen. De vader verzoekt tot slot de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
In alle zaken
4.7
De stiefvader en de GI (mondeling ter zitting) voeren verweer en verzoeken de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
Behandeling van de grieven in hoger beroep4.8 Het hof zal eerst de formele grief van de vader over de procespositie van de stiefvader behandelen. Vervolgens zal de beoordeling per hoger beroep plaatsvinden, waarbij de voor de beoordeling relevante (formele en inhoudelijke) grieven worden betrokken. Tot slot zal het hof nog ingaan op de overige grieven van de vader, voor zover het hof die relevant acht, op de door hem gedane bewijsaanbiedingen en op de door hem verzochte proceskostenveroordelingen.

5.De motivering van de beslissing

Procespositie stiefvader
5.1
Allereerst vindt de vader dat aan de stiefvader in alle hoger beroepen ten onrechte de positie van belanghebbende is toegekend. Ingevolge artikel 798, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet onder belanghebbende worden verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Tot de in artikel 798, eerste lid, Rv beschermde rechten of verplichtingen behoren ook de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), voor zover daarop door een burger rechtstreeks een beroep kan worden gedaan. Bij de beantwoording van de vraag of de stiefvader belanghebbende is dient acht te worden geslagen op de criteria die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie uiteen heeft gezet.
5.2
Het hof acht de volgende omstandigheden van belang. De moeder en de stiefvader hebben tot het overlijden van de moeder een relatie gehad en samengewoond. Zij zijn met elkaar ook een geregistreerd partnerschap aangegaan. Vast staat dat de stiefvader in ieder geval enige tijd met de moeder en [de minderjarige] een gezin heeft gevormd. Dat de stiefvader volgens de BRP op een ander adres stond ingeschreven, acht het hof in dit geval niet relevant. Voor het hof staat vast dat de stiefvader betrokken is geweest als verzorger en opvoeder in het leven van [de minderjarige] en voor haar een belangrijk persoon is geweest en nog altijd is. Dit wordt voor het hof ook bevestigd door het feit dat de moeder in het gezagsregister heeft laten aantekenen dat zij wenst dat na haar overlijden de stiefvader als voogd van [de minderjarige] wordt aangewezen. Dat de stiefvader belangrijk is voor [de minderjarige] blijkt bovendien uit de omstandigheid dat [de minderjarige] het goed met de stiefvader kan vinden, dat zij het fijn vindt dat hij veel bij haar is, dat hij betrokken bij haar is en dat [de minderjarige] het wonen bij de stiefvader als een thuis ervaart. Het hof is van oordeel dat er sprake was en is van ‘family life’ tussen de stiefvader en [de minderjarige] en dat de stiefvader daarom, anders dan de vader heeft betoogd, in alle hoger beroepen als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
Beoordeling zaak met zaaknummer 200.292.466/01 (vervanging GI)5.3 Tegen een beschikking op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van de kinderrechter is geen hogere voorziening toegelaten (artikel 807 Rv), behalve wanneer de kinderrechter buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden, het artikel ten onrechte heeft toegepast dan wel buiten toepassing heeft gelaten of essentiële vormen heeft verzuimd toe te passen, zoals het beginsel van hoor en wederhoor. Deze doorbrekingsgronden gelden ook in geval van het appelverbod bedoeld in artikel 1:259 BW.
5.4
Gelet op het vorenstaande in combinatie met het feit dat door de vader niets is gesteld over eventuele doorbrekingsgronden, is de kwestie van de (niet-)ontvankelijkheid tijdens de zitting aan de orde gesteld. De vader heeft zich vervolgens op het punt van de ontvankelijkheid gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5.5
Gelet op artikel 1:259 BW in combinatie met artikel 807 Rv, en het feit dat door de vader niet is gesteld dat sprake is van een van de hiervoor genoemde doorbrekingsgronden terwijl daarvan ook anderszins niet is gebleken, zal het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Dit betekent dat de grieven van de vader, aangevoerd in deze zaak, onbesproken blijven.
Beoordeling zaak met zaaknummers 200.292.457/01 & 200.292.505/01 (machtiging tot uithuisplaatsing)5.6 Het hof stelt vooreerst vast dat het hoger beroepschrift van de vader, zoals door hem ook nog tijdens de zitting is bevestigd, zich slechts richt tegen het toegewezen verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen. De afwijzing van de kinderrechter van het verzoek van de vader om de beslissing van de GI inhoudende de weigering van de GI om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beëindigen vervallen te verklaren en de reeds verleende machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, valt daarmee buiten de reikwijdte van dit hoger beroep.
5.7
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8
De bestreden machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verleend van
28 december 2020 tot 28 juni 2021. Hoewel deze periode al verstreken is, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging in hoger beroep te laten toetsen.
5.9
[de minderjarige] heeft tijdens het gesprek tussen haar en de voorzitter het volgende -kort en zakelijk en voor zover hier relevant weergegeven- verteld. [de minderjarige] wil bij [de stiefvader] , met wie ze een goede band heeft, blijven wonen in [woonplaats2] . Hier heeft ze haar vriendinnen, school en voetbal. Op dit moment wil ze nog geen contact (ook geen appcontact) met haar vader. Hoewel ze dit spannend vindt, wil ze wel dat het sturen van kaartjes door blijft gaan. Verder heeft [de minderjarige] wekelijks gesprekken met haar therapeut en tweewekelijks gesprekken met de nu bij haar betrokken jeugdzorgwerker. [de minderjarige] weet niet goed welke plannen de jeugdzorgwerker heeft voor haar toekomst, dit zou ze graag van haar willen horen. Wat [de minderjarige] wel weet is dat ze de lopende procedures vervelend vindt omdat ze bang is dat haar vader dan toch een keer gelijk krijgt. Dan verandert alles.
5.1
Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] is het hof van oordeel dat waarde gehecht moet worden aan haar mening. [de minderjarige] is bestendig in haar mening en hoewel tijdens het gesprek bleek dat het voeren van het gesprek haar zwaar viel, heeft [de minderjarige] haar behoefte goed kunnen overbrengen. Dit maakt dat er bij het hof geen twijfel is over de eigenheid van de mening van [de minderjarige] .
5.11
Het hof zal, wat er ook zij van de grieven van de vader over het voortraject en nog los van de vraag of dit in deze procedure aan het hof voorligt, bij zijn beoordeling met name uitgaan van de feitelijke situatie tijdens de looptijd van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing en de mening van [de minderjarige] . Die situatie houdt in dat [de minderjarige] haar moeder recent heeft verloren en dat de aanloop naar de uitvaart in [land] voor [de minderjarige] stressvol en traumatisch is verlopen. [de minderjarige] is (mede) daardoor zeer kwetsbaar, angstig en wil nu geen contact met haar vader, anders dan door middel van kaartjes. De relatie tussen de vader en [de minderjarige] is, in ieder geval vanuit het perspectief van [de minderjarige] , ernstig verstoord geraakt. Dat de vader een netwerk om zich heen had verzameld om een eventuele thuisplaatsing te begeleiden maakt dit niet anders.
Het hof benadrukt dat de vraag door wiens toedoen de verhoudingen zijn verstoord en [de minderjarige] kwetsbaar is geworden, niet relevant is voor het oordeel van het hof. Duidelijk is immers dat [de minderjarige] in de eerste plaats rust nodig heeft. Die rust ervaart ze volgens haar -en de bij haar betrokken hulpverlening- in principe in [woonplaats2] bij haar stiefvader maar die rust staat wel ernstig onder druk vanwege onzekerheid over haar woonperspectief door alle procedures en angst voor verandering van haar huidige woonplek bij de stiefvader. Een thuisplaatsing bij vader kan naar het oordeel van het hof onder de geschetste omstandigheden niet aan de orde zijn, want is strijdig met de belangen van [de minderjarige] .
5.12
Gelet op het voorgaande was het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. Ten aanzien van de verleende duur van een half jaar overweegt het hof als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing dient in beginsel zo kort mogelijk te duren en de invulling van de maatregel dient in de eerste plaats gericht te zijn op het mogelijk maken van een thuisplaatsing. Gelet echter op de ernst van de problematiek bij [de minderjarige] en het ontbreken van enig contact tussen de vader en [de minderjarige] is de duur van zes maanden niet onredelijk. Nog daargelaten dat de GI altijd de mogelijkheid heeft om een uithuisplaatsing eerder te beëindigen, was een thuisplaatsing van [de minderjarige] binnen een half jaar in redelijkheid niet te verwachten.
Het hof zal in zoverre de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de verlenging van de uithuisplaatsing bekrachtigen.
Beoordeling zaak met zaaknummer 200.289.615/01 (zorgregeling)5.13 Onder 5.9 is weergegeven wat de mening van [de minderjarige] is. Onder 5.10 en 5.11 is overwogen wat dit moet betekenen voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De daar genoemde omstandigheden spelen evenzeer een rol bij de beoordeling van de zorgregeling. [de minderjarige] heeft in de afgelopen periode veel meegemaakt, is kwetsbaar en de relatie met haar vader is ernstig verstoord geraakt. Daarbij geeft zij op dit moment nadrukkelijk aan dat zij geen contact wil met haar vader (anders dan via kaartjes) omdat dat teveel stress oplevert. [de minderjarige] heeft rust nodig.
5.14
Omdat er geen ruimte is bij [de minderjarige] voor contact met de vader en zij op dit moment belang heeft bij rust zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de GI om de zorgregeling tot nader order stop te zetten is toegewezen en -zo leest het hof het dictum- het verzoek van de vader om de zorgregeling juist uit te breiden, is afgewezen.
Overige grieven in de zaken met zaaknummers 200.289.615/01, 200.292.457/01 & 200.292.507/015.15 De overige grieven acht het hof niet relevant, in die zin dat ze niet kunnen leiden tot een ander oordeel, en behoeven daarom geen aparte bespreking.
Bewijsaanbiedingen in de zaken met zaaknummers 200.289.615/01, 200.292.457/01 & 200.292.507/015.16 Uitgangspunt is dat een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien deze voldoende specifiek bewijs aanbiedt van gestelde (en voldoende betwiste) feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.
5.17
In alle voornoemde zaken is door de vader aan het eind van zijn beroepschriften een algemeen bewijsaanbod geformuleerd. Op welke stellingen het aanbod betrekking heeft en wie daarover zou moeten verklaren is niet vermeld. Gelet hierop zal het aanbod gepasseerd worden als zijnde onvoldoende gespecificeerd.
5.18
In de zaak met zaaknummer 200.289.615/01 heeft de vader aangeboden om de rechercheurs [naam3] en [naam4] als getuigen te horen. Zij hebben op
4 oktober 2020 [de minderjarige] bij de vader opgehaald en naar de stiefvader gebracht en kunnen verklaren over of [de minderjarige] zich op dat moment angstig voelde.
5.19
Naar het oordeel van het hof kan de getuigenverklaring niet tot een andere beslissing in deze zaak leiden. Het hof toetst ex nunc en beoordeelt dus of er op dit moment ruimte is bij [de minderjarige] voor contact met de vader. Zoals hiervoor overwogen is die er niet. Of [de minderjarige] op
4 oktober 2020 angstig was voor de vader of angstig is geworden door het verblijf op de camping bij hem speelt bij die beoordeling geen rol.
Proceskosten in de zaken met zaaknummers 200.289.615/01, 200.292.457/01 & 200.292.507/015.20 De vader heeft, (zakelijk weergegeven) gelet op de in de beroepschriften omschreven feiten en omstandigheden, de door hem gestelde laakbare opstelling van de GI alsmede de niet te rechtvaardigen wijze van procederen, verzocht om de GI te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof wijst deze verzoeken af, reeds vanwege de uitkomst van deze procedures waarin de vader in het ongelijk is gesteld.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de vader in de zaak met zaaknummer 200.292.466/01 niet-ontvankelijk verklaard te worden. In de zaken met zaaknummers 200.289.615/01, 200.292.457/01 & 200.292.507/01 zullen de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd onder afwijzing van het meer of anders verzochte.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.292.466/01
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
In de zaak met zaaknummers 200.292.457/01 & 200.292.505/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 december 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
In de zaak met zaaknummer 200.289.615/01bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 27 oktober 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.W. Beversluis en
J.L. Roubos, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 20 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.