ECLI:NL:GHARL:2021:7092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
21-004804-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor niet voldoen aan administratie- en bewaarplicht als gefailleerde

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1984 en handelend als eenmanszaak onder de naam '[naam1]', was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor het niet voldoen aan zijn administratie- en bewaarplicht tijdens zijn faillissement. Het hof heeft de verdachte in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks herhaaldelijke waarschuwingen van de Belastingdienst, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en deze aan de curator te overhandigen. Dit leidde tot een veroordeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft de straf lager vastgesteld dan geëist, omdat het tot een mildere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte heeft aangegeven bezig te zijn met het aflossen van schulden en het volgen van een cursus boekhouding, met het doel zijn administratie in de toekomst beter op orde te hebben.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004804-19
Uitspraak d.d.: 16 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 augustus 2019 met parketnummer 18-163683-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van feit 2;
- veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 augustus 2019 vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en veroordeeld ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover onderworpen aan het hoger beroep en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2015 tot en met 17 december 2018, te [plaats1] , althans in Nederland, terwijl hij, handelende als eenmanszaak onder de handelsnaam ' [naam1] .', bij vonnis van 28 november 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie [plaats1] , in staat van faillissement was verklaard,
- voor en/of tijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevens dragers (art. 3:15i lid 1 BW), immers heeft hij, verdachte, slechts een summiere en niet doorlopende kasadministratie bijgehouden, terwijl onder meer bankafschriften, (inkoop)facturen, huurovereenkomsten, agenda's van de jaren 2015, 2016 en 2017 en een crediteurenadministratie ontbreken, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt, en/of
- tijdens het faillissement van de rechtspersoon desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichting ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie (art. 3:15i eerste lid, BW) en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt;
1.
subsidiair
het aan verdachtes schuld te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 23 juni 2015 tot en met 17 december 2018, te [plaats1] , althans in Nederland, terwijl hij, handelende als eenmanszaak onder de handelsnaam ‘ [naam1] .’, bij vonnis van 28 november 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in staat van faillissement was verklaard, niet werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van feit 1 primair

Het hof acht – anders dan de advocaat-generaal – op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan. Dit brengt mee dat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1 subsidiair

Door en namens verdachte is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde slechts een beperkte bewezenverklaring kan volgen. De bewezenverklaarde periode dient te worden beperkt tot de jaren waarin geen jaarrekeningen zijn opgemaakt.
Daarnaast heeft verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn administratie had uitbesteed aan een boekhouder, maar dat hij nadat zijn boekhouder was overleden zijn administratie nooit heeft teruggekregen.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot het verkorten van de periode wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het faillissement met de curator heeft gesproken, dat de curator aan hem heeft uitgelegd wat het faillissement praktisch inhield en aan hem heeft verteld welke stukken verdachte moest inleveren bij de curator. Ook heeft verdachte verklaard dat zijn administratie niet was zoals deze moest zijn, dat zijn kassa kapot was, dat hij boekencontroles heeft gehad van de Belastingdienst en dat hij wist dat zijn boekhouding op orde moest zijn.
Uit de aangifte van curator mr. J.J. Reiziger volgt dat verdachte ondanks herhaalde verzoeken geen (volledige) administratie heeft aangeleverd. Na diverse verzoeken heeft verdachte een aantal bescheiden verstrekt die zouden dienen als administratie, inhoudende een aantal (kas)boekjes waarin per dag het aantal klanten werd geturfd. Andere door de curator (herhaaldelijk) verzochte belangrijke onderdelen van de administratie, zoals huurovereenkomsten, agenda’s van de jaren 2015, 2016 en 2017, crediteurenadministratie en bankafschriften 2015, 2016 en 2017, werden niet verstrekt. Uiteindelijk heeft verdachte maanden later in februari 2018 een summiere administratie aangeleverd. In deze administratie is enkel en alleen een beperkte kasadministratie aanwezig. De bankafschriften en (inkoop)facturen ontbreken. De aangeleverde administratie bestaat uit:
- losse (kas)bladen en (kas)schriften van de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017;
- jaarrekening 2015, fiscaal rapport 2016 en de jaarrekening 2016.
Na bestudering van de ontvangen stukken is gebleken dat het kasboek niet doorlopend is bijgehouden en dat de dagafslagen uit het kassasysteem niet zijn bijgevoegd (zogenaamde X-
en Z-afslagen). Op de kasbladen worden alleen de inkomsten per dag opgeschreven en wordt
er geen enkele uitgave verantwoord. Tevens ontbreekt een groot gedeelte van de kasadministratie 2015. De (kas)administratie is dus niet compleet en volledig, aldus de curator.
Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte geen zicht had op en belangstelling had voor de administratie en zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen die hij als eigenaar van de kapsalon had. Als het al zo is dat een deel van de administratie in het pand van de overleden boekhouder is achtergebleven dan geldt dat verdachte geen maatregelen heeft getroffen om er voor te zorgen dat die administratie daadwerkelijk bewaard bleef en in zoverre heeft hij niet aan zijn bewaarplicht voldaan.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode – en ondanks herhaaldelijke waarschuwingen van de Belastingdienst – niet heeft voldaan aan zijn administratie- en bewaarplicht. Dat verdachte op enig moment nog twee jaarrekeningen heeft overgelegd doet aan dit oordeel niet af. De (kas)administratie was ook voor die periode kennelijk zo gebrekkig geadministreerd en onvolledig dat de curator daar niet mee uit de voeten kon. Zo ontbrak onder meer een overzicht van uitgaven en een groot deel van de kasadministratie 2015. Als gevolg hiervan kon de curator niet nagaan wat de rechten en verplichtingen van de kapsalon waren en werd de afhandeling van het faillissement bemoeilijkt.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
het aan verdachtes schuld te wijten is dat, in de periode van 23 juni 2015 tot en met 17 december 2018, te [plaats1] , althans in Nederland, terwijl hij, handelende als eenmanszaak onder de handelsnaam ‘ [naam1] .’, bij vonnis van 28 november 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in staat van faillissement was verklaard, niet werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
het aan zijn schuld als gefailleerde te wijten zijn dat niet is voldaan aan de verplichting tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als eigenaar van een eenmanszaak, een kapsalon, niet voldaan aan zijn administratie- en bewaarplicht. Verdachte heeft geen deugdelijke, ordelijke administratie bijgehouden en heeft deze (dus) ook niet aan de curator kunnen overhandigen bij het faillissement van zijn kapsalon. Verdachte was daartoe wettelijk verplicht en hij heeft deze verplichting niet nageleefd, met als gevolg dat de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt en schuldeisers gedupeerd kunnen zijn geraakt.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2021 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, omdat verdachte na dit feit door de kantonrechter is veroordeeld (onherroepelijk) tot een geldboete.
Ter zitting in hoger beroep is omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte gebleken dat hij leeft van een bijstandsuitkering en bezig is met het aflossen van zijn schulden. Ook volgt verdachte een cursus boekhouding met als doel om bij een eventuele herstart van zijn kapsalon de administratie (beter) op orde te hebben.
Het hof acht alles afwegend een geheel voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Deze straf is lager dan geëist omdat het hof tot een andere, mildere bewezenverklaring is gekomen. De voorwaardelijke taakstraf dient vooral ook als stok achter de deur om verdachte eraan te herinneren dat, mocht hij opnieuw een onderneming starten, hij zijn adminstratie beter zal moeten organiseren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 344b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 16 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.