ECLI:NL:GHARL:2021:7063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.289.867
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling in echtscheidingszaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na hun echtscheiding op 19 februari 2021. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G.J. van Lokven, heeft in hoger beroep negen grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. WJ.P. Kweens, verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift op 29 januari 2021, gevolgd door verschillende journaalberichten en een mondelinge behandeling op 25 juni 2021. Tijdens deze behandeling zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen voor het grootste deel van de tijd bij de moeder in Duitsland verbleven, wat complicaties met zich meebracht voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.

Het hof heeft besloten dat het onvoldoende voorgelicht is om een definitieve beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Daarom heeft het hof een raadsonderzoek gelast om te bepalen wat in het belang van de kinderen is. De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek. De raad is verzocht om uiterlijk op 6 december 2021 te rapporteren over de bevindingen, waarna de zaak opnieuw zal worden behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.867
(zaaknummer rechtbank Gelderland 346970)
beschikking van 22 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.G.J. van Lokven te ’s-Hertogenbosch,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. WJ.P. Kweens te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 januari 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Lokven van 23 februari 2021 (met ontbrekende stukken uit de eerste aanleg);
  • een journaalbericht van mr. Van Lokven van 23 april 2021 met verzoek horen informant en/of getuige;
  • een journaalbericht van mr. Kweens van 14 juni 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Lokven van 15 juni 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is op 19 februari 2021 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [woonplaats2] (hierna: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [woonplaats2] (hierna [de minderjarige2] ),
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij overeenkomst van 6 februari 2020 zijn partijen overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en dat zij eens per twee weken van vrijdagochtend 8:30 tot de daaropvolgende woensdagochtend 8:30 bij de vader verblijven.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de verzoeken van de moeder tot (kort gezegd) schorsing, opschorting of wijziging van de in de bestreden beschikking en de hierna te noemen vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: de zorgregeling) en vervangende toestemming tot aanmelding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij een kindercoach.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afwisselend de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijven, een vakantieregeling vastgesteld die meebrengt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder en gedurende de andere helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader bepaald en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de moeder bepaald.
Het hof begrijpt dat de rechtbank heeft bedoeld het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming tot aanmelding bij een kindercoach af te wijzen.
4.2
De moeder is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking deels te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • als zorgregeling tussen de ouders vast te stellen dat de kinderen
  • te bepalen dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
  • aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om beide kinderen aan te melden bij kindercoach [naam2] bij [naam3] Mediation;
  • het aanvangstijdstip van de vakantieregeling en vrije dagen vast te stellen op 10.00 uur
’s ochtends;
- te bepalen dat de kinderen in een schooljaar gedurende de krokusvakantie bij de ene ouder verblijven en gedurende de herfstvakantie bij de andere ouder, jaarlijks wisselend.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht Nederlandse rechter
5.1
Het hof dient ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de voorliggende verzoeken. De verzoeken hebben betrekking op de ouderlijke verantwoordelijkheid, zodat de bevoegdheid wordt bepaald door artikel 8 e.v. van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis).
Ten tijde van de indiening van de verzoeken in eerste aanleg verbleven de kinderen het overgrote deel van de tijd bij de moeder in Duitsland, waar beide kinderen ook stonden ingeschreven. Het hof acht zich daarom niet bevoegd op grond van artikel 8 Brussel II-bis, waarin wordt aangesloten bij de gewone verblijfplaats van de kinderen. Het hof is echter van oordeel dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter wel kan worden ontleend aan artikel 12 lid 1 Brussel II-bis. De voorliggende verzoeken betreffen nevenvoorzieningen in het kader van de echtscheiding tussen partijen. Beide partijen hebben verzoeken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid ingediend bij de Nederlandse rechter en hebben daarmee de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aanvaard. Die bevoegdheid wordt bovendien door de belangen van de kinderen gerechtvaardigd, gelet op hun verbondenheid met Nederland en gelet op de betrokkenheid van Nederlandse hulpverleningsinstanties.
Vervangende toestemming
5.2
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij haar verzoek met betrekking tot de vervangende toestemming wenst in te trekken. Dit verzoek behoeft daarom geen bespreking meer.
Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.5
De ouders verschillen sterk van visie over welke zorgregeling en welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht. De moeder heeft grote zorgen over de opvoedsituatie bij de vader en over de problemen met zijn emotieregulatie, die de vader volgens de moeder heeft. De vader herkent zich daar in het geheel niet in. Het hof acht zich gelet hierop en op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren.
5.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.5 omschreven en daaromtrent uiterlijk op
6 december 2021te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. K.A.M. van Os-ten Have;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E. de Boer en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.