ECLI:NL:GHARL:2021:7059

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.290.948
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen, waarin was bepaald dat de moeder na de ontbinding van hun huwelijk alleen het ouderlijk gezag over de kinderen zou krijgen. De moeder voerde verweer en vroeg het hof om de verzoeken van de vader af te wijzen.

De ouders zijn van Syrische afkomst en de kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Europese Verordening Brussel II-bis. Het hof overwoog dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, en dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De rechtbank had eerder vastgesteld dat er geen communicatie tussen de ouders bestaat en dat de vader door persoonlijke problematiek niet in staat is om bij te dragen aan de opvoeding van de kinderen.

Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt, gezien de omstandigheden en de angst van de moeder voor eerwraak. De vader heeft recht op informatie over de kinderen, ook zonder gezag, en het hof verwacht dat de gecertificeerde instelling (GI) zich zal inspannen om de uitvoering van de regeling te waarborgen. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd bekrachtigd, voor zover deze het gezag betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.948
(zaaknummer rechtbank Gelderland 370566)
beschikking van 22 juli 2021
inzake
[verzoeker],
verblijvende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops te Ermelo,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van der Burg te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Nidos,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 23 februari 2021;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2021 plaatsgevonden
.Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door een tolk Syrisch [naam1] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam2] en [naam3] namens de GI;
  • [naam4] namens de raad voor de kinderbescherming.
De ouders en hun advocaten en de medewerkers van de GI waren via een videoverbinding (Skype) aanwezig.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de (in zoverre onbestreden) echtscheidingsbeschikking van 27 november 2020.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [plaats2] ,
over wie zij tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenden. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 20 september 2019 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 augustus 2020 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 september 2021. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben eerder ook onder toezicht van de GI gestaan, van augustus 2016 tot oktober 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat aan de moeder na ontbinding van het huwelijk alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] toekomt.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het gezag en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag over de kinderen alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
De ouders en de kinderen hebben de Syrische nationaliteit. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter gelet op artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) bevoegd is ten aanzien van het gezag.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof is van oordeel dat beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders en toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is.
5.4
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat tussen de ouders geen enkele vorm van communicatie bestaat, met name omdat de moeder bang is voor eerwraak, en dat de vader in de afgelopen vier jaar vanwege zijn persoonlijke problematiek niet in staat is geweest enige bijdrage aan de opvoeding en verzorging van de kinderen te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet te verwachten dat dit binnen redelijke termijn zal veranderen, gelet op de aard en de ernst van de problematiek van de vader en het kwetsbare evenwicht dat hij heeft bereikt. Het hof is het eens met de door de rechtbank genoemde gronden voor wijziging van het gezag en neemt die gronden over. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.5
De vader heeft aangevoerd dat het beter met hem gaat. Dit wordt onderschreven door de GI. Gebleken is echter dat het nog steeds noodzakelijk is dat de vader met een zorgmachtiging in een kliniek verblijft. Het is nog altijd niet duidelijk op welke wijze en op welke termijn de vader weer een rol in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zou kunnen spelen. De moeder verblijft met de kinderen nog steeds op een geheim adres en er is geen communicatie tussen de ouders. Door de langdurige afwezigheid van contact tussen de vader en de kinderen, waardoor vader al enkele jaren niet meer actief betrokken is in het leven van de kinderen, ontbreekt het de vader aan een eigen beeld van de kinderen en van hun ontwikkeling, terwijl dit wel nodig is om goed te kunnen inschatten welke beslissingen in hun belang moeten worden geacht. Daar komt bij dat een mogelijke positieve ontwikkeling aan de zijde van de vader niet wegneemt wat er in het verleden is gebeurd en dat het gevoel van onveiligheid en de angsten van de moeder en de kinderen onverminderd aanwezig zijn. Dit brengt mee dat van de moeder naar het oordeel van het hof niet kan worden verwacht dat zij contact opneemt met de vader en met de vader overlegt over beslissingen die over de kinderen moeten worden genomen. Daarmee is gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen. De vertegenwoordigers van GI hebben tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat ook zij eenhoofdig ouderlijk gezag het meest in het belang vinden van de kinderen, maar daaraan toegevoegd dat eveneens van belang is dat de vader onderdeel blijft uitmaken van het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.6
Het hof begrijpt dat de vader bang is dat hij het zicht op het leven van de kinderen geheel zal verliezen nu hij niet langer belast is met het gezag over hen. Ook zonder gezag heeft de vader echter recht op informatie over de kinderen (artikel 1:377b BW) en de rechtbank heeft in dat kader een regeling vastgesteld die dient te worden uitgevoerd. Het hof verwacht van de GI dat zij zich ervoor inspant dat een andere instantie de uitvoering van die regeling overneemt indien de ondertoezichtstelling zou worden beëindigd.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 november 2020 voor zover deze het gezag betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E. de Boer en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.