ECLI:NL:GHARL:2021:7058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.289.150
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bewindvoerder en de rol van het hof in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de aansprakelijkheid van een bewindvoerder, [verzoekster], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. De beschikking, uitgesproken op 23 oktober 2020, had [verzoekster] veroordeeld tot betaling van € 12.226,65 aan [belanghebbende1], de rechthebbende onder bewind. De bewindvoerder, [verzoekster], is de moeder van [belanghebbende1] en was eerder benoemd door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2014. In de procedure in hoger beroep heeft het hof op 25 juni 2021 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij [belanghebbende1] afzonderlijk is gehoord, vergezeld door zijn begeleider. De advocaat van [verzoekster], mr. B.J. Manspeaker, heeft de grieven van [verzoekster] toegelicht, waarbij zij het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de vordering af te wijzen of te matigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de betalingen die van de bankrekening van [belanghebbende1] zijn verricht. [belanghebbende2], de opvolgend bewindvoerder, heeft verschillende betalingen genoemd die volgens hem ten onrechte zijn gedaan. Het hof heeft behoefte aan aanvullende schriftelijke toelichting van [verzoekster] over de wijze waarop deze betalingen ten goede zijn gekomen aan [belanghebbende1]. De beslissing van het hof houdt in dat [verzoekster] wordt bevolen om de gevraagde stukken en toelichting te overleggen, waarna [belanghebbende2] de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.150
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8808834)
beschikking van 22 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. B.J. Manspeaker te Dordrecht,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [belanghebbende1] ,
en
[belanghebbende2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [belanghebbende2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift, met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2021.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof op 15 juni 2021 een e-mailbericht ontvangen van de aan [naam1] verbonden GZ-psycholoog [naam2] , met verzoek dat [belanghebbende1] op 25 juni 2021 afzonderlijk wordt gehoord door het hof, en wordt vergezeld door zijn begeleider [naam3] .
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2021 plaatsgevonden. Met instemming van partijen is [belanghebbende1] afzonderlijk gehoord, in het bijzijn van zijn begeleider [naam4] , die [naam3] verving. Vervolgens zijn [verzoekster] en haar advocaat verschenen. [belanghebbende2] is opgeroepen, maar is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2014 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [belanghebbende1] onder bewind gesteld en is [verzoekster] als bewindvoerder benoemd. [verzoekster] is de moeder van [belanghebbende1] .
3.2
Met ingang van 15 november 2019 is [belanghebbende2] als opvolgend bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter, op verzoek van [belanghebbende2] namens [belanghebbende1] , [verzoekster] als voormalig bewindvoerder veroordeeld tot betaling aan [belanghebbende1] van een bedrag van € 12.226,65.
4.2
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met de acht grieven beoogt [verzoekster] het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
[verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek wordt afgewezen dan wel gematigd, met veroordeling van de wederpartij in de proceskosten in beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:445 lid 5 BW in verbinding met artikel 1:362 BW kan de kantonrechter de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
5.2
[belanghebbende2] heeft in eerste aanleg – het verzoek en onderbouwende stukken zijn als bijlagen 2 en 3 bij het hoger beroepschrift overgelegd door de advocaat van [verzoekster] – verschillende (categorieën van) betalingen genoemd die volgens [belanghebbende2] ten onrechte van de bankrekening van [belanghebbende1] zijn verricht. [verzoekster] is in haar beroepschrift niet op alle afzonderlijke (categorieën van) betalingen ingegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] ten aanzien van een aantal posten alsnog toegelicht op welke wijze de betalingen van de bankrekening van [belanghebbende1] aan [belanghebbende1] ten goede zijn gekomen. [belanghebbende2] was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling en heeft op deze toelichting dus niet kunnen reageren.
5.3
Het hof heeft vanwege deze gang van zaken en gelet op de door [belanghebbende1] geuite wens om duidelijkheid te krijgen over de betalingen die van zijn bankrekening zijn verricht, behoefte aan een aanvullende schriftelijke toelichting van [verzoekster] , waarop [belanghebbende2] vervolgens kan reageren. Het hof zal daarom, met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bevelen dat [verzoekster] de volgende stukken overlegt:
  • een toelichting van de wijze waarop elke afzonderlijke (categorie van) betaling(en) ten goede van [belanghebbende1] is gekomen, waar mogelijk onderbouwd met stukken; en
  • de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 november 2019.
Het hof zal [belanghebbende2] in de gelegenheid stellen hierop te reageren.
5.4
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
beveelt [verzoekster] om uiterlijk op
19 augustus 2021de hiervoor onder 5.3 genoemde stukken en toelichting te overleggen;
stelt [belanghebbende2] in de gelegenheid om uiterlijk op
16 september 2021schriftelijk te reageren op de door [verzoekster] overgelegde stukken en toelichting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.