ECLI:NL:GHARL:2021:7056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.295.917/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid in verzoek tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift tot schuldsanering werd ingediend op 13 april 2021, na een faillissementsaanvraag door verschillende schuldeisers op 30 maart 2021. De rechtbank had hen opgeroepen om ontbrekende gegevens te verstrekken, maar deze zijn niet tijdig aangeleverd. Op 9 juni 2021 heeft de rechtbank hen niet-ontvankelijk verklaard omdat de vereiste verklaring ex artikel 285 Fw ontbrak.

In hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] het vonnis van de rechtbank bestreden en verzocht om vernietiging van het vonnis en terugzending van het verzoek tot de rechtbank. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, maar constateert dat er nog steeds belangrijke documenten ontbreken, zoals een lijst van schuldeisers. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2021 zijn [appellant] en [appellante] niet verschenen, wat hun positie niet versterkt.

Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot schuldsanering, omdat zij niet hebben voldaan aan de vereisten van artikel 285 Fw. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het meer en anders verzochte af. De beslissing van het hof is genomen op 22 juli 2021, waarbij de rechters J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en M.A.L.M. Willems aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.295.917/01
(zaaknummer rechtbank 264803 FT-RK 21/261 en 264893 FT-RK 21/263)
arrest van 22 juli 2021
inzake

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
hierna te noemen:
[appellant]en[appellante],
advocaat: mr. K.A. Faber, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij verzoekschrift van 30 maart 2021 is het faillissement van [appellant] aangevraagd door de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders b.v., [naam1] Relatiegeschenken b.v., Intrum Nederland b.v., en de heer [naam2] , Gerechtsdeurwaarder te Groningen.
1.2
Op 13 april 2021 hebben [appellant] en [appellante] een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.3
De rechtbank heeft [appellant] en [appellante] bij een brief van 29 april 2021 opgeroepen om ter terechtzitting van 14 juni 2021 te verschijnen. Daarbij heeft de rechtbank [appellant] en [appellante] een termijn van één maand gegeven om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
1.4
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 juni 2021 zijn [appellant] en [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek ot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling omdat de ontbrekende gegevens niet binnen genoemde termijn van één maand zijn verstrekt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 17 juni 2021, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen, het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling terug te zenden naar de rechtbank voor behandeling en de kosten van de procedure te vergoeden.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van bij het beroepschrift gevoegd stukken en de nadere stukken ontvangen op 13 juli 2021. Dit betreft:
- het faillissementsrekest van 30 maart 2021 met bijlagen betreffende de vorderingen van de aanvragers van het faillissement;
- het verzoekschrift WSNP van 13 april 2021;
- de verklaring op grond van artikel 285 van de faillissementswet van 26 mei 2021, ondertekend door [naam3] van de Gemeentelijke kredietbank te Assen;
- een ongedateerde brief van mr. Faber aan Jansen en Jansen te Eindhoven;
- de brief van de griffier van de rechtbank Overijssel van 29 april 2021;
- de mail van de griffier van de rb Overijssel van 28 mei 2021 dat de overige stukken als bedoeld in artikel 285 Fw nog ontbreken.
- de mail van [naam3] aan de griffier van de rechtbank Overijssel van 31 mei 2021 waarin deze schrijft dat hij ervan uitgaat dat mr. Faber een toelichting zal verstrekken op de uitvoering van het minnelijk traject;
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Hoewel [appellant] en [appellante] samen met hun advocaat behoorlijk opgeroepen zijn, is niemand verschenen.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1
Uit de stukken is het hof het volgende gebleken. De totale schuldenlast van [appellant] en [appellante] aan de aanvragers van het faillissement bedraagt €12.309,95.
Het oordeel van de rechtbank
3.2
De rechtbank heeft [appellant] en [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, nu een (volledige) verklaring ex artikel 285 Fw ontbreekt. [appellant] en [appellante] zijn er in de oproepingsbrief van 29 april 2021 onder andere op gewezen dat bij het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling de verklaring als bedoeld in artikel 285 Fw ontbreekt. De rechtbank heeft [appellant] en [appellante] de gelegenheid gegeven om de ontbrekende gegevens binnen één maand alsnog te verstrekken. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] en [appellante] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun verzoek indien de ontbrekende verklaring niet tijdig wordt ontvangen.
De rechtbank heeft alleen het bericht van de Gemeentelijke Kredietbank ontvangen omtrent het traject van de minnelijke schuldregeling. Dit bericht zou kunnen worden aangemerkt als een verklaring ex artikel 285 lid 1 sub f Fw. De overige vereiste stukken genoemd in artikel 285 lid 1 Fw heeft de rechtbank niet ontvangen.
Het beroep van [appellant] en [appellante]
3.3
[appellant] en [appellante] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Bij emailbericht van 26 mei 2021 heeft de heer [naam3] , werkzaam bij Gemeentelijke Kredietbank te Assen, verklaard dat de Gemeentelijke Kredietbank geen minnelijke schuldregeling voor [appellant] en [appellante] heeft uitgevoerd. De minnelijke schuldregeling wordt uitgevoerd door mr. K.A. Faber, werkzaam bij Faber Advocaten te Heerenveen. Het faillissementsrekest van 30 maart 2021 staat de verdere uitvoering van de minnelijke regeling in de weg.
Bij emailbericht van 28 mei 2021 is door de griffier van de rechtbank aan de heer [naam3] gevraagd naar de overige documenten die bij het verzoekschrift moeten worden gevoegd. De heer [naam3] heeft geen aanvullende gegevens verstrekt.
[appellant] en [appellante] hebben in het verzoekschrift een opgave gedaan van de gegevens zoals verzocht wordt in artikel 285 lid 1 sub a tot en met e, alsmede sub i Fw.
Volgens [appellant] en [appellante] heeft de heer [naam3] een verklaring afgegeven die valt te zien als de ontbrekende gegevens als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f, g en h Fw. In deze verklaring is namelijk aangegeven dat de minnelijke regeling ingezet is, maar nog niet definitief is.
[appellant] en [appellante] voeren aan dat gelet op deze gang van zaken het verzoek niet niet-ontvankelijk had mogen worden verklaard.
Het oordeel van het hof
3.4
Het hof stelt vast dat in het dossier nog steeds stukken ontbreken die op grond van artikel 285 Fw door de schuldenaar moeten worden overgelegd. Niet aanwezig is een lijst van schuldeisers. Uit de verklaring blijkt wel dat de totale schuldenlast ruim € 158.000,- bedraagt, maar wie naast de faillissementsaanvragers de schuldeisers zijn en waaruit deze schulden bestaan blijkt niet uit de overgelegde stukken. Evenmin is een verklaring overgelegd over wat er in het minnelijk traject is gebeurd.
Verder is niemand ter zitting verschenen om toelichting te geven op de ingediende stukken. Het hof oordeelt derhalve dat [appellant] en [appellante] ook in hoger beroep hebben nagelaten de stukken compleet te maken en niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 juni 2021;
wijst het meer en anders verzochte af
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. M.A.L.M. Willems en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2021.