ECLI:NL:GHARL:2021:704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.286.135
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in het belang van minderjarigen met een wezenlijk conflict tussen ouder en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bijzondere curator voor drie minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om de benoeming van een bijzondere curator omdat zij van mening was dat er een wezenlijk conflict bestond tussen haar belangen en die van de kinderen, die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (GI). De kinderen waren sinds 9 juli 2019 onder toezicht gesteld en waren eerder uit huis geplaatst. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2021 heeft de moeder haar zorgen geuit over de opvoeding van de kinderen door de GI en de omgangsregeling. De GI heeft echter verklaard goed contact te hebben met de kinderen en dat zij hun wensen en belangen in acht neemt. Het hof heeft overwogen dat er geen strijd is tussen de belangen van de kinderen en die van de GI die de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk zou maken. De moeder heeft haar stellingen onvoldoende geconcretiseerd en het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen vooral behoefte hebben aan rust. Het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator is dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.135
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 502994)
beschikking van 26 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
en
de raad voor de kinderbescherming Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 november 2020 houdende een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen;
- het verweerschrift in hoger beroep van de raad;
- een journaalbericht van mr. Simo van 24 december 2020 met producties.
2.2
De hierna genoemde minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [C] en [D] .

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , hierna: [de minderjarige1] , [in] 2004 te [E] ;
- [de minderjarige2] , hierna: [de minderjarige2] , [in] 2007 te [F] , en
- [de minderjarige3] , hierna: [de minderjarige3] , [in] 2008 te [F] .
De moeder was tot de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen staan sinds 9 juli 2019 onder toezicht van de GI.
3.3
Sinds 9 juli 2019 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige3] en sinds 12 september 2019 is [de minderjarige2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst tot 9 juli 2020.
3.4
Bij beschikking van 3 juli 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, de termijn van de ondertoezichtstelling en de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 9 september 2020.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd, de GI tot voogd over de kinderen benoemd en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. In verband met dit hoger beroep heeft de moeder verzocht een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen om hun belangen waar te nemen en hen zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.

4.De omvang van het geschil

Aan de orde is het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en); daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis ook het geval dat sprake is van een wezenlijk conflict tussen de ouder(s) of voogd(en) en de minderjarige met betrekking tot diens verzorging en opvoeding. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke benoeming is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De benoeming van een bijzondere curator dient echter niet plaats te vinden met als doel in het algemeen de belangen van de minderjarige te beschermen. Voorts verdient opmerking dat de rechter bij beantwoording van de vraag of de benoeming van een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft.
5.2
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de GI tot voogd over de kinderen benoemd. Het hof dient te beoordelen of sprake is van strijdigheid tussen de belangen van de kinderen en de GI.
De moeder heeft in dit verband - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
[de minderjarige1] verblijft bij oma moederszijde. De GI geeft [de minderjarige1] te veel zelfstandigheid en verantwoordelijkheid en de moeder verzoekt de GI om in te grijpen, wat de GI tot nu niet heeft gedaan.
De moeder is van mening dat [de minderjarige2] niet goed wordt opgevoed bij tante [G] en dat het niet verantwoord is om [de minderjarige2] daar te plaatsen. De GI werkt niet mee aan het tot stand brengen van een gesprek tussen de moeder en [de minderjarige2] omdat de GI wil dat de moeder eerst haar verontschuldiging uitspreekt naar [de minderjarige2] , terwijl de moeder en [de minderjarige2] beiden aangeven een gesprek met elkaar te willen hebben.
[de minderjarige3] wil bij de moeder wonen en zij mist haar moeder. Desondanks heeft de GI geen actie ondernomen om de omgangsregeling tussen [de minderjarige3] en de moeder uit te breiden.
De moeder verzoekt dan ook om een onafhankelijke partij in te schakelen om naar de belangen van de kinderen te kijken, de kinderen te horen en de wensen van de kinderen naar voren te brengen. Er is sprake van strijd over wat de kinderen nodig hebben en wat de GI doet.
5.3
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij goed contact heeft met de kinderen en goed met hen kan samenwerken. [de minderjarige1] heeft gezegd dat zij wel contact wil met de moeder maar dat zij niet bij haar wil wonen. Zij wil haar eigen leven leiden. [de minderjarige2] is op zijn eigen verzoek bij tante [G] geplaatst. [de minderjarige3] wil graag meer contact met de moeder en zou wel bij de moeder willen wonen. De GI heeft haar uitgelegd dat dit nu niet kan omdat het in het verleden al vaker mis is gegaan. Dat stelt [de minderjarige3] aan de ene kant teleur maar aan de andere kant kan zij dat ook wel weer begrijpen. De GI kijkt wel of er incidenteel meer contacten tussen [de minderjarige3] en de moeder kunnen worden georganiseerd.
5.4
Naar het oordeel van het hof is in dit geval geen sprake van de in artikel 1:250 BW genoemde strijd tussen de belangen van - in dit geval - de GI met die van de kinderen die het noodzakelijk maakt om tot benoeming van een bijzondere curator over te gaan.
De moeder heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende geconcretiseerd. De GI en de raad hebben haar stellingen 1) dat de kinderen een onafhankelijke stem moeten krijgen, dat sprake is van een tunnelvisie bij de raad en de GI en 2) dat de belangen van de kinderen met de beschermingsmaatregelen onvoldoende zijn gewaarborgd weersproken en zij hebben dat ook toegelicht. De moeder geeft een andere invulling aan de stem/wens van de kinderen en zij verschilt met de GI van inzicht of en zo ja hoe aan de wens van de kinderen gehoor moet worden gegeven. Dat betekent nog niet dat er strijd is tussen de belangen van de kinderen en van de GI.
Er is sprake van een gecompliceerd familiesysteem en er is vooral veel strijd tussen de moeder en de GI. Daarvan krijgen de kinderen ook het nodige mee. Niet uit te sluiten is dat een bijzondere curator voor nog meer onduidelijkheid en onrust bij de kinderen zal zorgen. De kinderen hebben vooral behoefte aan rust.
Het hof zal het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en E.B. Knottnerus, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 26 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.