ECLI:NL:GHARL:2021:7021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
21-004041-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (schuld)witwassen en verduistering na onderzoek naar criminele herkomst van geldbedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor eenvoudig schuldwitwassen en kreeg een gevangenisstraf van twee weken opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair tenlastegelegde (schuld)witwassen als het subsidiair tenlastegelegde verduistering.

De zaak draaide om de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een geldbedrag van € 870,- afkomstig was uit een misdrijf. Het hof concludeerde dat uit het strafdossier niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld. De verdachte had een bankrekening waarop het bedrag was gestort, maar het hof kon niet bewijzen dat hij betrokken was bij de wijziging van het rekeningnummer van de oorspronkelijke rekeninghouder, [naam1].

Daarnaast was er een subsidiaire tenlastelegging van verduistering, waarbij het hof oordeelde dat het enkele opnemen van een bedrag van € 500,- van de bankrekening van de verdachte niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof kon niet vaststellen dat de verdachte wist of had moeten weten dat het bedrag niet voor hem bestemd was. Gezien deze overwegingen heeft het hof de verdachte vrijgesproken van beide tenlasteleggingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004041-19
Uitspraak d.d.: 14 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 juli 2019 met parketnummer 05-090547-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van ‘schuldwitwassen’ tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.E.C. Koopman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van ‘eenvoudig schuldwitwassen’ tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2017 tot en met 26 maart 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldsom van 870 euro en/of 743,05 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldsom van 870 euro en/of 743,05 euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2017 tot en met 26 maart 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] opzettelijk een geldsom van 870 euro en/of 743,05 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam1] en/of [naam2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als rekeninghouder van de rekening waar het voornoemde geldbedrag op stond, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair of subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Uit het dossier volgt dat op 24 maart 2017 eenmalig de studiefinanciering van [naam1] ad € 870,- is gestort op een [bankrekening] die op naam stond van verdachte. Deze overschrijving is gebeurd naar aanleiding van een wijziging van het bankrekeningnummer van [naam1] bij de [naam2] ( [naam2] ) middels een formulier ‘Wijzigingen student’. Uit het dossier volgt dat deze wijziging niet door [naam1] zelf is gedaan.
Vastgesteld kan derhalve worden dat de op de [bankrekening] van verdachte gestorte
€ 870,- van een concreet te duiden misdrijf afkomstig is, namelijk van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde (schuld)witwassen dient te worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof kan aan de hand van het strafdossier niet vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag een criminele herkomst had.
Aan de hand van het strafdossier is niet vast te stellen wie verantwoordelijk is geweest voor het wijzigen van het rekeningnummer van [naam1] bij [naam2] . Niet is duidelijk of, en zo ja op welke manier verdachte hierbij betrokken is geweest, dan wel of verdachte enige wetenschap heeft gehad of had moeten hebben ten aanzien van de gang van zaken. De enkele omstandigheid dat ten onrechte een geldbedrag op verdachtes bankrekening is gestort, beoordeelt het hof als onvoldoende om aan te nemen dat verdachte wetenschap had of moet hebben gehad van de criminele herkomst van dat bedrag.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen.
Subsidiair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij voornoemd geldbedrag, dan wel een gedeelte daarvan, heeft verduisterd. Uit het dossier volgt dat op 27 maart 2017 een bedrag van € 500,- is opgenomen van de [bankrekening] . Los van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die het bedrag van € 500,- heeft opgenomen, is het enkele opnemen van voornoemd geldbedrag onvoldoende om vast te stellen dat sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of had moeten weten dat het bedrag niet voor hem bestemd was. Gelet op het voorgaande kan eveneens niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 14 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.