ECLI:NL:GHARL:2021:702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.286.112
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een eindbeslissing van de rechtbank Gelderland, waarbij het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind is beëindigd. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en het gezamenlijk gezag te herstellen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de eerdere beschikkingen te bekrachtigen.

De rechtbank had eerder, in een beschikking van 29 oktober 2019, het verzoek van de vader om de minderjarige onder toezicht te stellen afgewezen en een raadsonderzoek gelast. In een daaropvolgende beschikking van 20 augustus 2020 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag over de minderjarige uitoefent. De vader heeft tegen deze beslissingen hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat zijn verzoeken met betrekking tot de ondertoezichtstelling te laat zijn ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die de beëindiging van het gezamenlijk gezag rechtvaardigen. De vader heeft onvoldoende contact met de minderjarige en is daardoor niet in staat om het gezamenlijk gezag op een verantwoorde manier uit te oefenen. Het hof heeft de eerdere motivering van de rechtbank onderschreven en besloten dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag uitoefent. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling, en de eerdere beschikkingen van de rechtbank zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.112
(zaaknummer rechtbank Gelderland 357866)
beschikking van 26 januari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.A.J. Spierings te Nijkerk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2019 en 20 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 24 november 2020;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Spierings van 23 december 2020 met productie.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief, ingekomen op 22 december 2020, aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 januari 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [C] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2007 in [B] .
3.2
Op 13 december 2007 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij beschikking van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank het mondelinge verzoek van de vader om [de minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen en de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over – kort gezegd – het gezag.
4.2
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 20 augustus 2020 heeft de rechtbank op verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] alleen wordt uitgeoefend door de moeder.
4.3
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 29 oktober 2019 en 20 augustus 2020.
De vader verzoekt het hof de beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en alle verzoeken van de moeder af te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld voor de duur van een jaar, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid hoger beroep tegen de beschikking van 29 oktober 2019
5.1
De rechtbank heeft in de beschikking van 29 oktober 2019 definitief - afwijzend - beslist op het verzoek van de vader om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. In zoverre is deze beschikking een eindbeschikking. Gelet op artikel 358 leden 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moest het hoger beroep tegen dit deel van de beschikking van 29 oktober 2019 worden ingesteld binnen drie maanden na die datum. De vader heeft het hoger beroep pas op 24 november 2020 en dus voor zover het de ondertoezichtstelling betreft te laat ingediend. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep die zien op de ondertoezichtstelling.
5.2
In de beschikking van 29 oktober 2019 is verder het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag aangehouden en is een raadsonderzoek gelast. In zoverre is de beschikking een tussenbeschikking.
Gezag
5.3
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
5.5
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten naar de mogelijke gevolgen van wijziging van het gezag.
5.6
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent.
De rechtbank heeft overwogen dat de vader al lange tijd niet in staat is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te volgen omdat er nauwelijks contact is tussen de vader en [de minderjarige] , zodat de vader geen eigen oordeel kan vormen over wat [de minderjarige] nodig heeft. De rechtbank heeft verder overwogen dat de ouders in het geheel geen contact met elkaar hebben en niet gezamenlijk kunnen overleggen en dat de ouders feitelijk geen invulling geven aan het gezamenlijk gezag. Het hof is het eens met deze motivering van de rechtbank en met het oordeel dat beëindiging van het gezamenlijk gezag om deze redenen noodzakelijk is. Al is in hoger beroep gebleken dat er via WhatsApp enig contact is tussen de vader en [de minderjarige] , de inhoud van die gesprekken maakt niet dat de vader nu wel voldoende op de hoogte is van de ontwikkeling van [de minderjarige] om in haar belang invulling te kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Ook is gebleken dat de ouders nog altijd niet open staan voor gesprekken met elkaar en dat zij tegen [de minderjarige] negatief over elkaar praten en op die manier het loyaliteitsconflict waarin [de minderjarige] verkeert, laten voortduren. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling ook te kennen gegeven dat hij denkt dat een tussenpersoon nodig is om het gezag gezamenlijk te kunnen uitoefenen.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep die zien op de ondertoezichtstelling en de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigen voor zover deze beschikkingen betrekking hebben op het gezag.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep die zien op de ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2019 en 20 augustus 2020, voor zover deze beschikkingen betrekking hebben op het gezag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en E.B. Knottnerus, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 26 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.