ECLI:NL:GHARL:2021:6987

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.293.553
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling naar Syrisch recht in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn in 2003 met elkaar gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank Gelderland had op 26 augustus 2020 een beschikking gegeven waarin de man werd verplicht tot het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. De man is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de gewijzigde omstandigheden van de man en de toepasselijkheid van zowel Nederlands als Syrisch recht. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is op de alimentatieverplichtingen. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de kinderalimentatie en de partneralimentatie over de periode van 16 september 2020 tot 1 mei 2021. De alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw eindigt per 1 mei 2021, omdat de vrouw vanaf die datum is gaan samenwonen. Ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling heeft het hof de verzoeken van de man afgewezen, omdat de rechtbank geen beslissing heeft genomen over de belastingschuld en het spaargeld. Het hof concludeert dat de man aansprakelijk is voor zijn belastingschuld en dat de vrouw recht heeft op de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.293.553 en 200.293.551
(zaaknummers rechtbank Gelderland 368580 en 372805)
beschikking van 20 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Kamphuis te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de rechtbank), van 26 augustus 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep van de vrouw betreft de zaak met nummer 200.286.253 (het gezag). Het (incidenteel) hoger beroep van de man betreft de zaak met nummers 200.286.253 (de zorgregeling), 200.293.553 (de kinder- en partneralimentatie) en 200.293.551 (de vermogensrechtelijke afwikkeling). In het hoger beroep met zaaknummer 200.286.253 heeft het hof op 20 mei 2021 een tussenbeschikking gegeven. Deze beschikking ziet alleen op de verzoeken van de man in de zaaknummers 200.293.553 en 200.293.551.
2.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 25 november 2020;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Kamphuis van 18 maart 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Gerrits van 14 april 2021 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Kamphuis van 15 april 2021 met productie.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 30 april 2021 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn, volgens de huwelijksakte, [in] 2003 dan wel, volgens de registratie in de Basisregistratie Personen, [in] 2003 te [plaats1] (Syrië) met elkaar gehuwd. In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 16 september 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De vrouw heeft de Syrische en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [plaats2] , provincie Rif [plaats1] (Syrië), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [plaats2] , provincie Rif [plaats1] (Syrië).
3.4.
De man is [in] 2020 gehuwd met [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de man € 95,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen met ingang van de datum van die beschikking;
  • bepaald dat de man € 11,- per maand aan partneralimentatie moet betalen met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de hen in gemeenschap toebehorende goederen ten overstaan van een notaris;
  • de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd, en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De man is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank over de kinderalimentatie (grief I), de partneralimentatie (grief II) en de vermogensrechtelijke afwikkeling (grief IVa en IVb). De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- de door de vrouw verzochte kinder- en partneralimentatie alsnog af te wijzen;
  • indien het hof van oordeel is dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden: de kinder- en partneralimentatie met ingang van de datum van de echtscheiding(sbeschikking) op nihil te stellen of een datum zoals het hof juist acht;
  • de vrouw alsnog te veroordelen om de helft van de belastingtoeslagen aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en;
  • de vrouw alsnog te veroordelen om aan de man € 7.000,- te betalen wegens haar opname van het spaargeld van de man, te vermeerderen met de wettelijke rente, kosten rechtens.
4.3.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt de grieven van de man te verwerpen/af te wijzen en de bestreden beschikking wat betreft de onderwerpen zoals door de man bestreden, te bekrachtigen, met compensatie van proceskosten tussen partijen.

5.De motivering van de beslissing

algemeen
5.1.
Nadat de bestreden beschikking is gegeven zijn de omstandigheden van de man gewijzigd. Volgens de vrouw kan de man deze gewijzigde omstandigheden niet voor het eerst in hoger beroep aanvoeren, zodat hierop geen acht moet worden geslagen.
Het hof volgt de vrouw niet in haar standpunt. De wijzigingen hebben betrekking op de berekening van de alimentatie. De aard van deze procedure rechtvaardigt dat ten tijde van de beslissing van het hof rekening wordt gehouden met alle nieuwe feiten en omstandigheden, zodat het hof deze gewijzigde omstandigheden mede aan zijn beslissing ten grondslag zal leggen.
rechtsmacht en toepasselijk recht
in de zaak met zaaknummer 200.293.553
5.2.
Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op deze verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
in de zaak met zaaknummer 200.293.551
5.3.
Ook ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling heeft de rechtbank op goede gronden vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Syrisch recht van toepassing is op deze verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
de kinderalimentatie (zaaknummer 200.293.553)
de ingangsdatum
5.4.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de kinderalimentatie moet worden uitgegaan van de ingangsdatum 26 augustus 2020 (datum van de bestreden beschikking). Ook het hof zal daarom van die ingangsdatum uitgaan.
de behoefte
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2020 € 324,50 per kind per maand bedraagt.
de draagkracht van de man
5.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de door de man opgevoerde lasten moeten worden meegenomen in de berekening van de draagkracht van de man.
5.7.
De man voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een tweetal lasten, te weten zijn schuld bij de belastingdienst en het door hem te betalen collegegeld. Hiermee rekening houdende heeft de man geen draagkracht om een bedrag aan kinderalimentatie te voldoen.
De vrouw voert hiertegen verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de man over voldoende financiële middelen beschikt om zijn lasten daaruit te voldoen. De lasten van de man zijn vermijdbaar.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover sprake is van niet vermijdbare lasten als bedoeld in paragraaf 7.2 van de Aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen kan daarmee rekening worden gehouden door het draagkrachtloos inkomen, zoals vermeld in de draagkrachtformule, te verhogen.
5.9.
Vast staat dat de man een openstaande schuld bij de belastingdienst heeft. Uit de definitieve berekening van de toeslagen over 2019 van de belastingdienst blijkt dat de man € 1.069,- aan zorgtoeslag, € 534,- aan kindgebonden budget en € 2.964,- aan huurtoeslag, in totaal € 4.567,- moet terugbetalen. De man lost hierop maandelijks een bedrag van € 188,- af.
Daarnaast volgt de man een studie waarvoor hij maandelijks collegegeld moet betalen. De man heeft daarvoor alleen de eerste twee jaar van zijn opleiding van zijn werkgever subsidie gekregen. Vanaf september 2020 betaalt de man € 2.143,- per jaar aan collegegeld . De man heeft € 238,30 in september 2020 betaald en € 214,30 per maand vanaf oktober 2020. In totaal gaat het om een bedrag van € 6.710,-.
5.10.
Gebleken is dat partijen ten tijde van de echtscheiding een gezamenlijke spaarrekening hadden en dat de man € 7.000,- van die spaarrekening tot zijn beschikking heeft (zie ook hierna, rechtsoverweging 5.25). Ook wanneer het hof rekening zou houden met het totale bedrag aan schulden, zoals hiervoor vermeld, bedragen deze schulden minder dan € 7.000,- en is het hof van oordeel dat de man in staat moet worden geacht zijn schulden van zijn spaargeld te betalen. De man heeft immers niet aangetoond dat hij niet meer over dit spaargeld beschikt. Gelet op het verweer van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten ziet het hof geen aanleiding om het draagkrachtloos inkomen van de man te verhogen met de aflossing op de door hem gestelde schulden.
5.11.
Voor de berekening van de draagkracht van de man rekent het hof met de meest recente inkomensgegevens van de man. Uitgaande van de jaaropgaaf 2020 en de tarieven 2020-2 beschikt de man over voldoende draagkracht om de door de vrouw in eerste aanleg verzochte bijdrage van € 95,- per kind per maand te voldoen. De eerste grief van de man faalt dan ook.
de partneralimentatie (zaaknummer 200.293.553)
de ingangsdatum
5.12.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de ingangsdatum van de partneralimentatie moet worden uitgegaan van dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (16 september 2020). Ook het hof zal daarom van die ingangsdatum uitgaan.
de behoefte
5.13.
De behoefte van de vrouw van € 1.545,60 netto per maand is niet in geschil en staat daarmee vast. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de vrouw een inkomen heeft van € 1.246,- netto per maand, zodat een aanvullende behoefte resteert van € 299,60 netto per maand.
de draagkracht van de man
5.14.
Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw vanaf 1 mei 2021 is gaan samenwonen, zodat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw per 1 mei 2021 is geëindigd. De discussie over de hoogte van de partneralimentatie gaat daarom alleen nog over de periode 16 september 2020 tot 1 mei 2021.
5.15.
Partijen verschillen van mening over de in aanmerking te nemen lasten bij de berekening van de draagkracht van de man.
5.16.
De man stelt zich in zijn tweede grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn schuld bij de belastingdienst en het door hem te betalen collegegeld.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
5.17.
Zoals hiervoor reeds onder rechtsoverweging 5.10 is overwogen zal het hof de door de man opgevoerde aflossing op de door hem gestelde schulden buiten beschouwing laten.
5.18.
Verder heeft de man nog aangevoerd dat hij een zorgplicht heeft voor zijn nieuwe echtgenote en dat deze zorgplicht voorrang moet hebben op zijn onderhoudsverplichting voor de vrouw. Het hof volgt dit standpunt niet. De nieuwe echtgenote van de man woont nog in Syrië. Het hof gaat ervan uit dat de nieuwe echtgenote in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Voor zover de stelling van de man zo moet worden begrepen dat zijn echtgenote hiertoe niet in staat is, had het op de weg van de man gelegen om dit nader te onderbouwen, gelet op de betwisting van de vrouw. Aangezien hij dit heeft nagelaten gaat het hof voorbij aan de stelling van de man.
5.19.
Het hof rekent met de jaaropgaaf 2020 van de man en de tarieven 2020-2.Voor de overige lasten sluit het hof aan bij de draagkrachtberekening van de man (overgelegd als productie 11 bij journaalbericht van 18 maart 2021 van mr. Kamphuis). Hiermee rekening houdende beschikt de man over voldoende draagkracht om de door de vrouw in eerste aanleg verzochte bijdrage van € 11,- per maand te voldoen. De tweede grief van de man faalt dan ook.
aanhechten berekeningen
5.20.
Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
de vermogensrechtelijke afwikkeling (zaaknummer 200.293.551)
5.21.
De man voert in de grieven IVa en IVb aan dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op de voorliggende verzoeken. De man wenst alsnog een beslissing over de schuld aan de belastingdienst en het spaargeld. Doordat partijen in het verleden een te hoog bedrag aan zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget hebben ontvangen, moet dit worden terugbetaald aan de belastingdienst. De herberekening heeft plaatsgevonden doordat het inkomen van de vrouw is gewijzigd en de vrouw heeft meegeprofiteerd van deze inkomsten, zodat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man moet betalen, aldus de man. Ten aanzien van het spaargeld voert de man aan dat het spaargeld op zijn rekening stond, zodat het aan hem alleen toekomt. De vrouw is daarom gehouden de door haar opgenomen € 7.000,- aan de man terug te betalen.
5.22.
De vrouw heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de man zijn verzoeken in eerste aanleg heeft ingetrokken, zodat hij deze verzoeken in hoger beroep niet meer aan het hof kan voorleggen.
Inhoudelijk heeft de vrouw verweer gevoerd en gesteld dat naar Syrisch recht iedere echtgenoot aansprakelijk is voor zijn of haar schulden, zodat de schuld bij de belastingdienst volledig voor rekening van de man dient te komen. Ten aanzien van het spaargeld stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij heeft bijgedragen aan de opbouw van het spaargeld, zodat zij recht heeft op de helft van het spaargeld.
5.23.
In eerste aanleg heeft de toenmalige advocaat van de man met een journaalbericht van 30 juni 2020 zonder nadere toelichting een uitvoerige, niet gedateerde brief van de man in het geding gebracht. In deze brief zegt de man in eigen woorden af te zien van zijn verzoeken, dit onder een kopje “ Wat wil ik voor mijn kinderen”. De advocaat van de man heeft in haar journaalbericht en in haar begeleidende brief vermeld dat de zaak zonder mondelinge behandeling kan worden afgedaan. De advocaat van de man zegt niets over een intrekking van de verzoeken. Het behoort tot de taak van de advocaat om het standpunt van zijn/haar cliënt en de daaraan verbonden processuele gevolgen te verwoorden. Naar het oordeel van het hof moet deze brief worden gezien als het persoonlijke standpunt van de man aan zijn advocaat en kan niet worden aangenomen dat de man hiermee heeft bedoeld op ondubbelzinnige wijze afstand van zijn recht te doen. Het hof ziet de brief van de man dus niet als een intrekking van zijn verzoek. Het hof zal de verzoeken van de man dus beoordelen.
5.24.
Ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst overweegt het hof het volgende. Uit de door de man overgelegde definitieve berekening toeslagen van de belastingdienst volgt dat de aanslag op naam van de man staat. Het Syrische recht kent een algehele scheiding van goederen. Dit betekent dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is voor zijn of haar schulden. Naar Syrisch recht bestaat geen regeling voor de aansprakelijkheid van schulden van derden en ook ontbreekt een regeling dat schulden van beide echtgenoten verhaalbaar zijn op het gezamenlijk vermogen na echtscheiding, omdat dat gezamenlijk vermogen niet bestaat. Evenmin is voorzien in een regeling wie van de echtgenoten na echtscheiding verplicht is de schulden te dragen. Het Syrische huwelijksvermogensrecht biedt dus geen basis voor de aansprakelijkheid voor schulden aangegaan tijdens het huwelijk en evenmin voor de draagplicht voor schulden na ontbinding van het huwelijk. Daaruit kan worden afgeleid dat de echtgenoot die aansprakelijk was voor de schuld, dat ook blijft na de echtscheiding. Aangezien de schuld aan de belastingdienst alleen op naam van de man staat, is de man aansprakelijk voor de schuld. Op grond hiervan is de vrouw niet gehouden de helft van de belastingschuld aan de man te voldoen. Grief IVa van de man faalt.
5.25.
Ten aanzien van het spaargeld geldt het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen over een gezamenlijke (en/of) rekening beschikten. Tussen partijen is niet in geschil dat zij tijdens het huwelijk beiden bedragen naar deze bankrekening hebben overgemaakt. Ondanks dat tussen partijen naar Syrisch recht geen sprake is van een gemeenschap van goederen, is het mogelijk dat partijen in Nederland één of meer goederen in gemeenschappelijk eigendom hebben verkregen, waardoor ten aanzien van die goederen een eenvoudige gemeenschap is ontstaan. De gezamenlijke bankrekening van partijen is naar het oordeel van het hof aan te merken als een dergelijke eenvoudige gemeenschap. Daarmee is de vrouw gerechtigd tot de helft van het saldo op deze bankrekening. Vast staat - dit naar aanleiding van vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling - dat partijen op het moment van de echtscheiding een saldo van € 14.000,- op deze rekening hadden staan. Gebleken is dat de vrouw al € 7.000,- heeft opgenomen en dat de man ook € 7.000,- tot zijn beschikking had. Het verzoek van de man de vrouw te veroordelen een bedrag van € 7.000,- aan hem te betalen, zal het hof dan ook afwijzen. Grief IVb faalt ook.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van de kinderalimentatie.
6.2.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van de partneralimentatie over de periode 16 september 2020 tot 1 mei 2021.
Ten aanzien van de partneralimentatie zal het hof de bestreden beschikking vernietigen vanaf 1 mei 2021 en beslissen zoals hierna is vermeld, omdat de vrouw vanaf die datum is gaan samenwonen en de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw vanaf die datum is geëindigd.
6.3.
Ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, omdat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op de verzoeken van de man over de belastingschuld en het spaargeld. Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen.
6.4.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover het de beslissing omtrent de kosten van het geding met betrekking tot de in deze beschikking aanhangige onderwerpen betreft. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het incidenteel hoger beroep:
in zaaknummer 200.293.553
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2020, voor zover het de kinderalimentatie en de partneralimentatie (over de periode 16 september 2020 tot 1 mei 2021) betreft;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2020, voor zover deze betrekking heeft op de partneralimentatie vanaf 1 mei 2021, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart voor recht dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 1 mei 2021 is geëindigd;
in zaaknummer 200.293.551
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2020, voor zover het de schuld aan de belastingdienst en het spaargeld betreft in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af de verzoeken van de man;
in beide zaaknummers:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2020, voor zover het de beslissing omtrent de kosten van het geding met betrekking tot de in deze beschikking aanhangige onderwerpen betreft;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en H. van Loo, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Feunekes en is op 20 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.