In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn in 2003 met elkaar gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank Gelderland had op 26 augustus 2020 een beschikking gegeven waarin de man werd verplicht tot het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. De man is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de gewijzigde omstandigheden van de man en de toepasselijkheid van zowel Nederlands als Syrisch recht. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is op de alimentatieverplichtingen. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de kinderalimentatie en de partneralimentatie over de periode van 16 september 2020 tot 1 mei 2021. De alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw eindigt per 1 mei 2021, omdat de vrouw vanaf die datum is gaan samenwonen. Ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling heeft het hof de verzoeken van de man afgewezen, omdat de rechtbank geen beslissing heeft genomen over de belastingschuld en het spaargeld. Het hof concludeert dat de man aansprakelijk is voor zijn belastingschuld en dat de vrouw recht heeft op de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.