Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor brandschade die [appellant] heeft geleden na werkzaamheden aan een elektrische verdeelinrichting. [appellant] is sinds 2016 eigenaar van een terrein met gebouwen, waaronder een voormalige zorginstelling. In februari 2017 trad een storing op in het elektrische systeem, waarna [geïntimeerde] werd ingeschakeld om deze te verhelpen. Na de werkzaamheden viel de verlichting uit en ontstond er op 5 maart 2017 brand in het gebouw, wat leidde tot aanzienlijke schade.
De opstalverzekeraar van [appellant] schakelde een schade-expert in, die concludeerde dat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld. [appellant] vorderde vervolgens schadevergoeding van [geïntimeerde], stellende dat de brand het gevolg was van ondeugdelijk werk. De rechtbank Midden-Nederland wees de vorderingen van [appellant] af, omdat niet was komen vast te staan dat er een causaal verband bestond tussen het handelen van [geïntimeerde] en de brand.
In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn vorderingen, maar het hof kwam tot dezelfde conclusie als de rechtbank. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een causaal verband tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde] en de brand. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.