ECLI:NL:GHARL:2021:6934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
21-003623-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van vervalst geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1968, was in eerste aanleg veroordeeld voor valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 24 juni 2019, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Tijdens de zitting op 30 juni 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met een wijziging in de strafoplegging. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij geheel toegewezen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het gebruik van vervalste identiteitsbewijzen en salarisspecificaties bij kredietaanvragen. Het hof heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat een tijdelijke huisgenoot verantwoordelijk was voor het gebruik van de vervalste documenten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet verantwoordelijk was voor de feiten. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan zeven weken voorwaardelijk, en een taakstraf van honderdvijftig uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 200,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 september 2018.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003623-19
Uitspraak d.d.: 14 juli 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 18-128303-16 en 18-118286-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de strafzaak met parketnummer 18-068781-18, tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 30 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging, in die zin dat het gerechtshof:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, zal opleggen;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
  • de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal toewijzen.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de drie aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot
  • een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de vordering na voorwaardelijke veroordeling toegewezen.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-128303-16 ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 10 februari 2016 tot en met 18 februari 2016 te [plaats1] een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een (kopie van een) identiteitskaart valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door op die (kopie van die) identiteitskaart het geboortejaar 1968 te veranderen in 1966 met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-118286-19 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2018 te [plaats1] en/of te [plaats2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een (vervalste) (kopie van een) identiteitsbewijs (met geboortedatum [datum] 1968 in plaats van [geboortedatum] 1968) en/of een (valse) salarisspecificatie gedateerd "periode 08-2018" (van een bedrijf dat al in 2011 was opgeheven), als ware het echt en onvervalst, door deze/dit (vervalste) document(en) bij te voegen bij een Kredietaanvraag van € 7000,- bij [naam1] ;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2018 te [plaats1] en/of te [plaats3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een (vervalste) (kopie van een) rijbewijs (met geboortedatum [datum] 1968 in plaats van [geboortedatum] 1968) en/of een (valse) salarisspecificatie gedateerd "periode 08-2018" (van een bedrijf dat al in 2011 was opgeheven), als ware het echt en onvervalst, door deze/dit (vervalste) document(en) bij te voegen bij een Kredietaanvraag van € 6000,- bij [naam2] .
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Overweging met betrekking tot het bewijs voor de beide onder het parketnummer

18-118286-19 ten laste gelegde feiten

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift. Meer in het bijzonder heeft de verdachte aangevoerd dat niet hij, maar een tijdelijke huisgenoot van hem die hij onderdak bood - buiten hem om - gebruik heeft gemaakt van die geschriften.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen aldus door de verdachte is aangevoerd volstrekt niet aannemelijk is geworden. De door de verdachte opgegeven naam - waarbij de verdachte verschillende versies opgaf - van de beweerdelijke tijdelijke huisgenoot bleek niet traceerbaar te zijn voor de politie. Ook de stelling van de verdachte als zou deze persoon toegang hebben gehad tot zijn persoonlijke gegevens als salarisstroken en bankgegevens heeft de verdachte niet nader kunnen duiden. Aldus lijkt sprake te zijn van een verzonnen verhaal van de verdachte, kennelijk bedoeld om zo de dans te ontspringen.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaak met het parketnummer 18-128303-16 en in de zaak met het parketnummer 18-118286-19 onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
18-128303-16:
hij in de periode 10 februari 2016 tot en met 18 februari 2016 te [plaats1] een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie van een identiteitskaart heeft vervalst, door op die kopie van die identiteitskaart het geboortejaar 1968 te veranderen in 1966 met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
18-118286-19:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2018 te [plaats1] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een vervalste kopie van een identiteitsbewijs met geboortedatum [datum] 1968 in plaats van
[geboortedatum] 1968 en een valse salarisspecificatie gedateerd "periode 08-2018" van een bedrijf dat al in 2011 was opgeheven, als ware het echt en onvervalst, door deze vervalste documenten bij te voegen bij een Kredietaanvraag van € 7000,- bij [naam1] ;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Leeuwarden opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een vervalste kopie van een rijbewijs met geboortedatum [datum] 1968 in plaats van [geboortedatum] 1968 en een valse salarisspecificatie gedateerd "periode 08-2018" van een bedrijf dat al in 2011 was opgeheven, als ware het echt en onvervalst, door deze vervalste documenten bij te voegen bij een Kredietaanvraag van € 6000,- bij [naam2] .
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-128303-16 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.
Het in de zaak met parketnummer 18-118286-19 onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen een aantal kredietverstrekkende instellingen heeft trachten te misleiden, kennelijk puur uit financieel winstbejag, en daarmee het vertrouwen in het reguliere financiële handelsverkeer heeft geschaad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 mei 2021, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict en dat die veroordeling onherroepelijk is, maar dat dit langere tijd geleden is (in 1997). In zoverre zijn geen justitiële antecedenten aanwezig die van substantieel negatieve invloed kunnen zijn bij de strafoplegging;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Kern daarvan is dat de verdachte vreest dat de oplegging van een gevangenisstraf van langere duur de stabiliteit in zijn persoonlijke omstandigheden zal weghalen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof het aangewezen acht de strafoplegging uitsluitend te beperken tot de door de verdachte bepleite maximale taakstraf. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Het gerechtshof stelt vast dat sprake is van een zeer geringe overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de berechting in hoger beroep. Gelet op die geringe mate van overschrijding zal het gerechtshof - behoudens het vaststellen van de overschrijding - daaraan verder geen consequenties verbinden voor de strafoplegging.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie, acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan zeven weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijfenzeventig dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [naam1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 200,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met het parketnummer 18-118286-19 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schade is niet betwist.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 13 juli 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken in de strafzaak met parketnummer 18-068781-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en
225 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-128303-16 en in de zaak met parketnummer 18-118286-19 onder 1 en
2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-128303-16 en in de zaak met parketnummer 18-118286-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 21 juni 2016 onder CJIB nummer 6132542002636432.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [naam1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-118286-19 onder
1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer
18-118286-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
17 september 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 juli 2018, parketnummer
18-068781-18, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 14 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.