ECLI:NL:GHARL:2021:6917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
200.291.752/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige door ouders die niet meewerken met hulpverlening

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], die is geboren uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit, maar de minderjarige woont bij de moeder. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel heeft op 21 januari 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een termijn van zes maanden opgelegd, omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met zes grieven, en verzoekt het hof om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2021 is de minderjarige gehoord, die aangaf de ondertoezichtstelling niet nodig te vinden. De moeder, die kampt met een burn-out, heeft in het verleden zorgen geuit over de opvoedingssituatie, maar de ouders hebben niet meegewerkt aan het raadsonderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedingssituatie van de minderjarige niet zijn weggenomen en dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de impact van hun conflicten op de minderjarige. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om te onderzoeken of hulpverlening nodig is voor de ouders en de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat er onvoldoende vertrouwen is dat de ouders de zorgen op eigen initiatief kunnen wegnemen. Het hof benadrukt het belang van samenwerking met de gecertificeerde instelling om de situatie van de minderjarige te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.752/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 260018)
beschikking van 15 juli 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. van Haasteren te Leiden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI,

2 [de moeder] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de mondelinge uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 januari 2021, schriftelijk vastgelegd op 28 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 maart 2021;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een brief van de GI van 28 mei 2021 met productie(s) ;
- een journaalbericht namens de vader van 4 juni 2021 met productie(s).
2.2
Op 17 juni 2021 is [de minderjarige] , geboren [in] 2009, verschenen, die buiten aanwezigheid van haar ouders door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Bulle, als waarnemer voor mr. Van Haasteren. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de GI is [naam2] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de ouders is [de minderjarige] geboren. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een meerderjarige dochter: [de meerderjarige] (18 jaar), die sinds augustus 2020 op zichzelf woont.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van zes maanden, tot 21 juli 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen met ingang van de datum waarop de beschikking in hoger beroep zal worden gegeven, en te bepalen dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van die datum zal worden beëindigd.
4.2
De moeder heeft in een schrijven van 11 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden uitspraak in hoger beroep te bekrachtigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
[de minderjarige] heeft in het kindgesprek aangegeven dat zij de ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Er is in het verleden veel gebeurd tussen [de meerderjarige] en de moeder waar [de minderjarige] tussenin stond, maar het gaat nu goed met haar. Ook op school gaat het goed. Na de zomervakantie gaat [de minderjarige] naar het havo/vwo. [de minderjarige] heeft verder verteld dat de moeder, ondanks dat zij vaak vermoeid is door haar burn-out, goed voor haar kan zorgen. Als [de minderjarige] met iemand wil praten dan doet zij dit wel met haar ouders, grootouders of beste vriendin.
5.3
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
5.4
Uit het dossier en wat ter zitting is besproken blijken zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de moeder. Die zorgen hebben geleid tot twee zorgmeldingen door [naam3] in 2019 en 2020. Uit het eerder uitgebrachte raadsrapport van 19 december 2019 komt naar voren dat er sprake was van problematiek binnen de gezinssituatie, waarbij [de minderjarige] vaak is geconfronteerd met hevige ruzies en spanningen tussen de moeder en haar (half)zus [de meerderjarige] . [de minderjarige] heeft (hierdoor) lange tijd verminderd aanspraak kunnen maken op individuele aandacht en zorg van de moeder en de raad was bezorgd dat, wanneer dat niet verandert, dit een negatieve invloed zou kunnen hebben op het zelfvertrouwen en het zelfbeeld van [de minderjarige] . Gezien de houding van de moeder had de raad er niettemin vertrouwen in dat de zorgen in een vrijwillig kader konden worden opgepakt.
Uit het raadsrapport van 6 januari 2021, dat aan het verzoek tot ondertoezichtstelling ten grondslag ligt, blijkt dat er vanuit het vrijwillig kader onvoldoende zicht is gekomen op de thuissituatie van [de minderjarige] en dat de eerder geconstateerde zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling niet zijn weggenomen. De moeder is inmiddels ruim een jaar ziek thuis vanwege een burn-out, ontstaan door de conflictueuze situatie tussen haar en [de meerderjarige] . Hoewel [de meerderjarige] inmiddels niet meer thuis woont heeft [de minderjarige] soms nog last en verdriet van alle gebeurtenissen. Tegelijkertijd mist zij (frequent) contact met [de meerderjarige] . Het is de raad opgevallen dat [de minderjarige] een slim, timide en zorgzaam meisje is, dat zich vanuit loyaliteit voegt en aanpast aan de behoeftes van anderen, waardoor het risico bestaat dat zij onvoldoende wordt gezien. De school heeft zorgen over [de minderjarige] omdat zij het afgelopen schooljaar opvallend vaak afwezig is geweest in verband met lichamelijke klachten, zoals koorts en buikpijn. Volgens [de minderjarige] en de ouders had dit, anders dan school en de raad vermoeden, echter niet te maken met de thuissituatie en mantelzorg voor de moeder. De school geeft verder aan dat het contact met de moeder moeizaam verloopt, zij een belaste indruk maakt en de door school voorgestelde hulpverlening door haar wordt afgehouden. De vader heeft niet willen meewerken aan het raadsonderzoek en beide ouders zijn niet verschenen bij de zitting van de rechtbank.
5.5
Het hof stelt vast dat het de raad en de GI, in het kader van de ondertoezichtstelling, niet is gelukt om volledig zicht te krijgen op hoe het écht met [de minderjarige] gaat in de thuissituatie, de (emotionele) beschikbaarheid van haar ouders en of [de minderjarige] voldoende toekomt aan haar ontwikkelingsbehoeften. Door de weerstand van de ouders tegen de ondertoezichtstelling is er feitelijk weinig veranderd sinds het raadsonderzoek. De samenwerking met de GI verloopt moeizaam en afspraken komen nauwelijks van de grond. De hevige (vermoeidheids)klachten die de moeder ondervindt als gevolg van haar burn-out spelen hierbij ook een rol. Gesprekken met hulpverlening en/of school kosten haar te veel energie, net zoals dagelijkse dingen als het doen van boodschappen.
Hoewel [de minderjarige] aangeeft dat dit weinig effect op haar heeft, is het hof ook gebleken dat zij zich soms zorgen maakt over haar moeder en het moeilijk en jammer vindt dat het de moeder zoveel moeite kost om leuke dingen met haar te ondernemen. Diverse instanties hebben zorgen geuit over de emotionele beschikbaarheid en belastbaarheid van de moeder en de mogelijke gevolgen daarvan voor [de minderjarige] . Deze worden door de ouders niet herkend. Zij menen dat de problemen die er waren vooral [de meerderjarige] betroffen. Het hof kan zich weliswaar voorstellen dat door de verhuizing van [de meerderjarige] meer rust in huis is gekomen, maar de ouders tonen onvoldoende inzicht in de impact (op lange termijn) van de langdurige spanningen en ruzies op [de minderjarige] . Voor het hof blijft overigens onduidelijk wat zich nu precies heeft afgespeeld tussen de moeder en [de meerderjarige] . De moeder is niet ter zitting van het hof verschenen, zodat het hof niet met haar in gesprek heeft kunnen gaan over de situatie en het standpunt van de raad en de GI. Het is zorgelijk dat de ouders de voor [de minderjarige] benodigde hulp niet accepteren en dat de vader geen toestemming verleent voor het invullen van vragenlijsten in verband met een screeningsonderzoek, waardoor geen zicht kan worden verkregen op de opvoedbeleving, vermoedens van persoonlijke ontwikkelingsproblematiek en signalen van trauma-gerelateerde klachten bij [de minderjarige] . Dat de schoolresultaten van [de minderjarige] (inmiddels weer) goed lijken te zijn en zij volgens de vader geen opmerkelijk gedrag laat zien, doet niet af aan de geconstateerde zorgen.
5.6
Het hof heeft er, net als de raad, onvoldoende vertrouwen in dat de ouders de zorgen op eigen initiatief in een vrijwillig kader kunnen wegnemen. Een ondertoezichtstelling is nodig om te onderzoeken of inzet van systemische hulpverlening of opvoedondersteuning nodig is voor de moeder en/of ondersteuning voor [de minderjarige] bij het verwerken van nare herinneringen die zij heeft aan de ruzies tussen de moeder en [de meerderjarige] . Het hof wijst de ouders erop dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij zich inzetten om de samenwerking met de GI te verbeteren. Pas dan kan worden toegewerkt naar het afsluiten van de ondertoezichtstelling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kinderrechter bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en B.J. Voerman, bijgestaan door de griffier, en is op 15 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.