ECLI:NL:GHARL:2021:6906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
20/00736
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake naheffingsaanslag loonheffingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde wegens termijnoverschrijding. De naheffingsaanslag loonheffingen van € 8.667 werd opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, terwijl belanghebbende stelde dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding door persoonlijke omstandigheden van de bestuurder, [naam1].

Tijdens de zitting op 8 juli 2021 werd de situatie van [naam1] besproken, waarbij hij sinds lange tijd onder behandeling is voor stress en procrastinatie. Het Hof oordeelde echter dat de overgelegde documentatie onvoldoende bewijs bood voor de gestelde verschoonbaarheid. De verwijzingsbrief van de huisarts gaf geen duidelijkheid over de impact van de geestelijke problemen op de tijdigheid van de indiening van het beroepschrift.

Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het beroepschrift na de wettelijke termijn was ingediend zonder dat er voldoende bewijs was voor verschoonbaarheid. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof besloot dat er geen griffierecht of proceskostenvergoeding nodig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00736
uitspraakdatum: 20 juli 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juni 2020, nummer AWB 19/6968, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 8.667. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag en de belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende [naam1] en namens de Inspecteur mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 27 februari 2014 is belanghebbende opgericht. Belanghebbende is gevestigd aan [adres1] 15 in [vestigingsplaats] . De heer [naam1] (hierna: [naam1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder. [naam1] woont op het adres [adres2] 15 te [vestigingsplaats] . Belanghebbende is vanaf de oprichting in de bestanden van de Belastingdienst opgenomen als belastingplichtige voor de omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Belanghebbende is daarnaast ook opgenomen als inhoudingsplichtige voor de loonheffing.
2.2.
Belanghebbende heeft per maand aangifte gedaan voor de loonheffing. Dat geldt ook voor de tijdvakken januari 2017 tot en met maart 2017. In deze aangiften is opgave gedaan voor één werknemer, zijnde de bestuurder en aandeelhouder [naam1] .
2.3.
Op 23 mei 2017 is belanghebbende failliet verklaard.
2.4.
Op 29 juni 2018 is de slotuitdelingslijst definitief geworden.
2.5.
Op 3 juli 2018 is belanghebbende ontbonden.
2.6.
Op 11 maart 2019 heeft belanghebbende een correctiebericht loonheffing ingediend.
2.7.
De Inspecteur heeft conform het correctiebericht de naheffingsaanslag loonheffingen met dagtekening 3 april 2019 opgelegd.
2.8.
[naam1] heeft hiertegen op 9 april 2019 bezwaar gemaakt.
2.9.
Tussen [naam1] en de Belastingdienst heeft correspondentie plaatsgevonden. [naam1] heeft berichten gestuurd aan de Belastingdienst op in ieder geval 22 april 2019, 11 juni 2019 en 10 oktober 2019.
2.10.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 17 oktober 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.11.
Namens belanghebbende heeft haar directeur en enig aandeelhouder de heer [naam1] op 5 december 2019 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
2.12.
Belanghebbende heeft in de beroepsfase een brief van de huisarts overgelegd van 25 juni 2019, welke brief betrekking heeft op [naam1] . Deze brief vermeldt het volgende:
“Geachte collega.
Graag uw beoordeling van bovenstaande patiënt in basis GGZ in verband met somberheidsklachten na ingrijpende gebeurtenissen privé leven, zowel relationeel als op werk.”
2.13.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.14.
[naam1] heeft namens belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

In geschil is of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 17 oktober 2019. De beroepstermijn eindigt dus op 28 november 2019. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op 5 december 2019 ontvangen. Belanghebbende heeft het beroepschrift dus te laat ingediend. Een niet tijdig ingediend beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.2.
Belanghebbende stelt dat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de indiening van het beroepsschrift buiten de termijn als verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Awb moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft daartoe aangegeven dat [naam1] sinds een jaar of tien leidt aan stress en procrastinatie (uitgesteld reageren) waarvoor [naam1] al geruime tijd in therapie is. Belanghebbende heeft ter onderbouwing een verwijzingsbrief van de huisarts van [naam1] van 25 juni 2019 overgelegd (2.12).
4.3.
Het Hof moet beoordelen of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daarvoor onvoldoende aangevoerd. Dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding kan het Hof niet opmaken uit de overgelegde verwijsbrief van de huisarts van 25 juni 2019. Weliswaar blijkt daaruit dat [naam1] mogelijk geestelijke problemen had, maar daaruit blijkt niet dat deze mogelijke problemen [naam1] belemmeren tijdig beroep in te stellen. De verwijzingsbrief onderbouwt niet de gestelde procrastrinatie. Bevindingen van de psycholoog heeft belanghebbende niet overgelegd. Daar komt bij dat [naam1] in de periode vlak voor en na de datum van de verwijzingsbrief van de huisarts wel in staat is geweest schriftelijk contact te onderhouden met de Belastingdienst (2.9) en dat hij in staat was op 28 november 2019 het beroepschrift op te stellen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is dan geen sprake. De Rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 juli 2021.
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.