ECLI:NL:GHARL:2021:6852

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.294.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van machtiging tot uithuisplaatsing na eerdere beëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige3]. De moeder, die alleen het gezag over de kinderen heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 april 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] werd verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] te beëindigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder de ouders zijn van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder heeft daarnaast nog twee andere dochters. De kinderen zijn eerder uit huis geplaatst en de GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd. Het hof heeft in eerdere beschikkingen al beslissingen genomen over de uithuisplaatsing van de kinderen, waaronder de beëindiging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] per 3 mei 2021.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2021 is gebleken dat de GI niet in staat was om de nodige hulpverlening te bieden voor een veilige terugplaatsing van [de minderjarige3]. Het hof heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De zorgen over de hechtingsproblemen bij [de minderjarige3] zijn toegenomen, en het hof heeft geoordeeld dat er adequate hulpverlening moet zijn voordat terugplaatsing aan de orde kan zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de GI machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 11 augustus 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.763
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 520897)
beschikking van 15 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te [plaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie [plaats2] , van 30 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 mei 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • de (journaal)berichten van mr. Liefting van 27 mei 2021, 31 mei 2021, 9 juni 2021 (tweemaal), 14 juni 2021, 17 juni 2021 (tweemaal), 18 juni 2021, 22 juni 2021, 23 juni 2021 en 28 juni 2021, deels met productie(s);
  • een faxbericht van de GI van 22 juni 2021 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
  • [A] en [B] namens de GI;
  • [C] en [D] van [E] ;
  • [F] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
2.3
Mr. Liefting heeft namens de ouders bezwaar gemaakt tegen overlegging van het adviesverslag van 2thepoint door de GI bij het hiervoor vermelde faxbericht van 22 juni 2021. Mr. Liefting heeft te kennen gegeven dat hij dit stuk niet heeft ontvangen vóór de mondelinge behandeling. Het hof heeft daarop beslist dat op die productie geen acht wordt geslagen, omdat deze te laat is ingekomen en mr. Liefting in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van het adviesverslag en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] ;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [plaats2] ; en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2020 te [plaats3] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
3.2
De moeder heeft nog twee dochters:
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2007 te [plaats1] en
  • [de minderjarige5] , geboren [in] 2013 te [plaats1] .
3.3
Bij beschikking van 20 mei 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-
Nederland de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 11 augustus
2020 zijn de kinderen ( [de minderjarige3] als ongeboren kind) onder toezicht gesteld tot 11 augustus 2021.
3.4
Bij beschikking van 20 mei 2020 heeft de kinderrechter de kinderen met spoed uit huis
geplaatst. [de minderjarige5] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 25 juni 2020 bij de moeder teruggeplaatst.
3.5
Bij beschikking van 2 februari 2021 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige5] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , voor verblijf bij pleegouder (24 uurs) voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 5 februari 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd (het hof begrijpt: verleend) tot 11 augustus 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd (het hof begrijpt: verleend) voor de duur van drie maanden, te weten tot 5 mei 2021.
3.6
Bij beschikking van dit hof van 20 april 2021 heeft het hof – voor zover hier van belang – de beschikking van 5 februari 2021 ten aanzien van [de minderjarige3] vernietigd met ingang van 3 mei 2021, het verzoek van de GI tot verlening van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] per 3 mei 2021 alsnog afgewezen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] met ingang van 3 mei 2021 beëindigd.
3.7
[de minderjarige5] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn geplaatst in twee verschillende pleeggezinnen, en
verblijven daar sinds 3 februari 2021.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] op verzoek van de GI verlengd met ingang van 3 mei 2021 tot 11 augustus 2021.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] .
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] betreft en, opnieuw beschikkende:
  • het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] alsnog af te wijzen, althans het verzoek van de moeder om de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] te beëindigen alsnog toe te wijzen;
  • te bepalen dat de GI een boete moet betalen van € 25.000,- voor ieder dagdeel dat zij geen gehoor geeft aan de door het hof te nemen beslissing op grond waarvan [de minderjarige3] terug bij de ouders dient te zijn;
  • de GI te veroordelen in de kosten van de procedures;
  • althans, die beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het verzoek van moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] verlengd. Het hof heeft de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] bij beschikking van 20 april 2021 beëindigd met ingang van 3 mei 2021. Gelet op deze beëindiging door het hof kon er niet verlengd worden maar had een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265b BW moeten worden verleend. Gelet op de tekst van het verzoekschrift van de GI van 23 april 2021 lag – naar het hof begrijpt – dat verzoek ook aan de rechtbank voor.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] van 3 mei 2021 tot 11 augustus 2021 noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Daarmee komt het hof nu tot een ander oordeel dan in de beschikking van 20 april 2021. In die beschikking heeft het hof onder meer overwogen dat de nodige hulpverlening voor [de minderjarige3] kan worden ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling. Naar het oordeel van het hof is inmiddels gebleken dat dit (op dit moment) niet gerealiseerd is. Het is niet duidelijk, gelet op de uiteenlopende visies van de ouders en de GI hierover, wie dit te verwijten valt.
Wat hier ook van zij, het belang van [de minderjarige3] staat voorop. Terugplaatsing bij de ouders moet veilig voor hem zijn. De GI en [E] hebben tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat 2thepoint niet kan worden ingezet bij thuisplaatsing van [de minderjarige3] en dat dit traject inmiddels ook is beëindigd. Gelet op het verloop van eerdere hulpverleningstrajecten en gelet op de moeizame samenwerking tussen de GI en de ouders, is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat in de relatief korte periode waarover het hof nu een beslissing moet nemen, te weten tot 11 augustus 2021, een (nieuwe) hulpverleningsrelatie tot stand kan worden gebracht waarmee de veiligheid van [de minderjarige3] in de thuissituatie voldoende is gewaarborgd.
Daarbij acht het hof van belang dat de GI tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat zij op dit moment niet weet welke hulpverlening zou kunnen worden ingezet indien de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] zou eindigen, nadat eerdere trajecten bij [G] en [H] onvoldoende succesvol zijn geweest. De ouders hebben aangevoerd dat zij zijn aangemeld bij de Praktijk van Pedagogen en van Psychologen (PeP), maar de GI heeft onvoldoende zicht op de betrokkenheid van PeP en niet duidelijk is of, en zo ja, op welke termijn, vanuit PeP die hulpverlening kan worden geboden die hier nodig is. Ook op de zitting heeft het hof hier onvoldoende informatie over gekregen.
Het hof stelt verder net als de rechtbank en de raad vast dat de zorgen over de hechtingsproblemen bij [de minderjarige3] zijn toegenomen. Nu de kinderen langer in een pleeggezin verblijven, worden bij alle kinderen, ook bij [de minderjarige3] , signalen van een onveilige hechting gezien. Het door de ouders overgelegde GGDrapport neemt die zorgen niet weg. Gelet op de toegenomen zorgen is het nog belangrijker dat er adequate hulpverlening betrokken is – waarvan de ouders ook kunnen profiteren – voordat thuisplaatsing aan de orde kan zijn.
5.4
Hoewel het hof een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] op dit moment noodzakelijk acht, staat naar het oordeel van het hof niet vast dat er geen mogelijkheden zijn voor terugplaatsing van [de minderjarige3] . De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij nog niet weet welke organisatie kan worden ingezet om het perspectief van [de minderjarige3] te bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling is de mogelijkheid van onderzoek, bijvoorbeeld door het NIFP, concreet aan de orde geweest. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige3] dient hierover op heel korte termijn duidelijkheid te komen. Het hof verwacht van de GI dat zij dit voortvarend oppakt.

6.De slotsom

Gelet op het voorgaande falen de grieven van de ouders. Omdat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd en het hof van oordeel is dat het een nieuwe machtiging betreft, zal het hof de bestreden beschikking toch vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 april 2021 voor zover het de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de GI machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] in een pleeggezin met ingang van 3 mei 2021 tot 11 augustus 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en op 15 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.