ECLI:NL:GHARL:2021:6848

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
21-004706-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens uitgaansgeweld in Sneek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, gepleegd tijdens uitgaansgeweld op 2 augustus 2020 in Sneek. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, met twee benen tegen het hoofd gesprongen en geschopt. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een schadevergoeding van € 5.029,73 aan de benadeelde partij toegewezen.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld en de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat er geen zendmastgegevens beschikbaar waren om zijn alibi te onderbouwen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging te laat was met het verzoek om deze gegevens op te vragen en dat het openbaar ministerie niet verplicht was om hieraan gevolg te geven.

De getuigenverklaringen zijn door het hof als betrouwbaar beoordeeld. De verklaringen van meerdere getuigen wezen de verdachte aan als degene die het geweld heeft gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard door met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen terwijl deze weerloos op de grond lag. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De opgelegde straf en schadevergoeding zijn in stand gehouden, met de toevoeging dat de verdachte ook de kosten van de benadeelde partij moet vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004706-20
Uitspraak d.d.: 15 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2020 met parketnummer 18-210686-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres] ,
thans extramuraal verblijvende in [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 maart 2021, 23 maart 2021, 30 maart 2021 en 1 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5.029,73 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 4 december 2020 veroordeeld ter zake van een poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 5.029,73 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. De verdediging heeft in de appelschriftuur van 21 december 2020 verzocht om via de zendmastgegevens de locatie van cliënt te kunnen achterhalen. Het openbaar ministerie heeft diverse verzoeken om de zendmastgegevens op te vragen genegeerd, afgewezen en voor regiebehandeling doorverwezen naar de zittingsrechter. Het hof heeft vervolgens gelast dat in ieder geval een poging moet worden gedaan om de mastgegevens boven water te krijgen, omdat het hof ambtshalve bekend was dat de gegevens soms langer dan de reguliere bewaartermijn van een half jaar worden bewaard. Uit een aanvullend proces-verbaal blijkt dat de gegevens niet meer beschikbaar zijn. Verdachte zou aldus de verdediging daarmee een middel uit handen zijn geslagen om zich adequaat en effectief te verdedigen tegen de aantijging. Dat raakt het fundament van een eerlijk proces. Op die wijze is inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor in ieder geval met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting afwijzing gevorderd van het verzoek om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. De advocaat-generaal heeft daartoe kortgezegd aangevoerd dat de verdediging het verzoek tot het opvragen van zendmastgegevens in een eerder stadium had kunnen doen en dat de wijze van handelen van het openbaar ministerie niet meebrengt dat sprake is van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop. Volgens het Zwolsman-criterium [1] is niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie slechts aan de orde wanneer het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke gevallen.
Het hof stelt vast de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is op 18 augustus 2020 in verzekering gesteld. De rechter-commissaris heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op verzoek van de verdediging meerdere getuigen gehoord. De rechtbank heeft op 4 december 2020 vonnis gewezen. De verdediging heeft in de appelschriftuur van 21 december 2020 verzocht om het horen van 9 getuigen, het verrichten van technisch onderzoek met betrekking tot de camerabeelden en het opvragen van de zendmastgegevens van de gsm van verdachte om zodoende zijn locatie in de betreffende nacht te kunnen achterhalen. Het openbaar ministerie heeft op 7 januari 2021 gereageerd dat de onderzoekswensen als gebruikelijk door het hof zullen worden behandeld. De advocaat-generaal heeft vervolgens zijn standpunt kenbaar gemaakt op 11 maart 2021. Het hof heeft op 12 maart 2021 nadat het dossier van de rechtbank was ontvangen tijdens een regiezitting onder meer beslist dat onderzoek moet worden gedaan naar de zendmastgegevens van de door verdachte gebruikte telefoon. Hierbij dient ook te worden gerapporteerd over de betekenis van de mastaanstralingen gelet op de korte afstanden. Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2021 blijkt dat de zendmastgegevens niet meer beschikbaar zijn.
Het hof is van oordeel dat het weliswaar ongelukkig is te noemen dat de zendmastgegevens vanwege het termijnverloop niet meer beschikbaar zijn en dat het verzoek van de verdediging tegen die achtergrond niet reeds in januari 2021 door het openbaar ministerie is opgepakt, maar daartoe bestond voor het openbaar ministerie geenszins een verplichting. De advocaat-generaal heeft zijn standpunt ten aanzien van de onderzoekswensen kenbaar gemaakt en ten aanzien van de zendmastgegevens tot afwijzing geconcludeerd. Dat standpunt komt de advocaat-generaal in redelijkheid toe. De zaak is binnen drie maanden na het kenbaar maken van de onderzoekswensen voor regie behandeld ter zitting van het hof. Daarmee is binnen een afzienbare termijn door het hof op de onderzoekswensen beslist.
Het hof stelt vast dat de verdediging reeds vanaf de inverzekeringstelling van verdachte op 18 augustus 2020bekend was met de verdenking en dat zij aldus reeds 4 maanden eerder in de gelegenheid was om een dergelijk verzoek gedurende het vooronderzoek dan wel tijdens de behandeling in eerste aanleg bij de rechtbank in te dienen. Dit had de kans op resultaat tegen de achtergrond van de beperkte bewaartermijn van de mastgegevens aanzienlijk vergroot. De verdediging heeft er echter – in de gegeven situatie jammerlijk – voor gekozen om de onderzoekswens eerst op 21 december 2020 kenbaar te maken. Dit is evenwel een keuze die – hoe dan ook – vooral voor rekening van de verdediging behoort te komen. Het hof tekent hierbij aan dat verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen en eerst later in de procedure is gaan verklaren over zijn doen en laten in de avond en nacht. In zoverre hoefde er in de opsporingsfase in de inhoud van de verklaring van verdachte niet van meet af aan aanleiding worden gevonden door middel van mastgegevens – wat daar ook van zij – een check te doen. Daar komt nog bij dat niet op voorhand kan worden gezegd dat – zoals de verdediging stelt – de zendmastgegevens aantonen dat verdachte niet op de tenlastegelegde plaats ten tijde van het incident is geweest en dat de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte daadwerkelijk een accurate weergave zijn van de plek waar verdachte zich destijds bevond. Daartoe dient immers eerst aannemelijk te zijn dat verdachte zijn telefoon bij zich heeft gehad en dienen de mastgegevens bovendien voldoende onderscheidend en betrouwbare informatie te geven over de plaats van die telefoon. Aan die beoordeling van het vorenstaande komt het hof niet toe, maar aldus kan geenszins bij voorbaat worden gezegd dat doorslaggevend ontlastend bewijs niet door de verdediging is verkregen.
Gelet op het bovenstaande is niet komen vast te staan dat het niet onmiddellijk gevolg geven aan de onderzoekswens van de verdediging door het openbaar ministerie in dit geval een vormverzuim oplevert dat een ernstig inbreuk heeft gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd noch de overige inhoud van het dossier rechtvaardigt dan ook de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het hof verwerpt daarom het verweer.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te [plaats1] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrapt en/of (vervolgens) (toen die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of met twee benen op/tegen het hoofd is gesprongen/heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te [plaats1] , in elk geval gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrapt en/of (vervolgens) (toen die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of met twee benen op/tegen het hoofd is gesprongen/heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen kan worden en sluit daarbij aan bij het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, nu verdachte niet degene is geweest die aan de [adres1] bij het incident betrokken was. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte vanaf het verhoor bij de politie consistent heeft verklaard dat hij niet de dader is. Verder verklaren de getuigen die belastend over verdachte verklaren, specifiek [getuige1 ] , [getuige] , [getuige 2] , niet stellig en overtuigend, dus wisselend, en zit er licht tussen onderdelen van hun verklaringen en tussen hun verklaringen onderling.
Daar komt bij dat bij de politie op verzoek van de verdediging een aantal getuigen heeft gehoord die ontlastend over verdachte hebben verklaard. Zij hebben samengevat verklaard dat verdachte die avond met zijn ouders op stap was in [plaats1] en nadien met zijn vader en [persoon] naar huis is gefietst.
Voorts bevat de tijdlijn van die avond gaten. Er valt ten aanzien van perioden die avond op basis van de belastende getuigenverklaringen en de overige inhoud van het dossier niet vast te stellen waar verdachte op dat moment met wie zou zijn geweest.
Al het voorgaande geeft aanleiding om te twijfelen aan de aanwezigheid van verdachte op de plek van het incident ten tijde van het tenlastegelegde. Dat maakt dat er zoveel ruis op de lijn en twijfel is, dat het hof verdachte dient vrij te spreken.
Voorts voert de raadsman aan dat indien het hof komt tot het oordeel dat het verdachte is geweest die bij het incident aan de [adres1] betrokken was, het handelen van verdachte niet valt aan te merken als een poging tot doodslag, maar als de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling. Uit de door de verdediging verrichte analyse van de camerabeelden komt naar voren dat niet zichtbaar is dat tegen het hoofd is geschopt. Ten aanzien van het eerste incident is het zelfs waarschijnlijker dat de dader naast het hoofd in plaats van op het hoofd landt. Het gedrag en het letsel van het slachtoffer lijken ook niet te passen bij harde trappen tegen of op het hoofd. Op grond daarvan meent de verdediging dat geen aanmerkelijke kans op het overlijden kan worden vastgesteld en bepleit zij om die reden vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de bijlage met bewijsmiddelen zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
In strafzaken dienen (getuigen)verklaringen kritisch en zorgvuldig te worden bezien. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen evenwel op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof is van oordeel dat de getuigen [getuige] , [getuige1 ] , [getuige 3] en [getuige 5] in de kern consistent zijn geweest in hun verklaringen. Het gaat om vier getuigen die verdachte aanwijzen als zijnde een van de personen die aanwezig was in de vroege ochtend van 2 augustus 2020 bij de [adres1] . Zij beschrijven wat verdachte heeft gedaan. Het betreffen allen getuigen die ter plaatse aanwezig waren direct voorafgaand en tijdens het geweld zoals dat op aangever is toegepast.
Drie van deze getuigen heeft het hof ter terechtzitting zelf gehoord. Ieder van de getuigen heeft op zijn eigen wijze een beschrijving geven van wat zij uit hun eigen invalshoek hebben waargenomen. Ter terechtzitting van het hof dan wel bij de rechter-commissaris hebben zij daar de nodige nuancering in aangebracht wanneer ze details niet meer zeker wisten. Ook hebben de getuigen beschreven wat zij wel en wat zij niet hebben gezien. Dat sommige getuigen op details af en toe anders hebben verklaard, laat zich verklaren door het tijdsverloop, de emoties die met het incident gepaard gaan en de commotie die met het feit gepaard is gegaan onder meer ook door het online plaatsen van de camerabeelden tijdens het opsporingsonderzoek.
Getuige [getuige] heeft een verklaring afgelegd bij de politie, rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof. [getuige] heeft zijn verklaring over de handelingen die door verdachte zijn verricht en diens betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit niet in belastende zin aangevuld. Hij heeft enkel bij het hof een meer gedetailleerde beschrijving gegeven van het verloop van het incident bij de [adres1] . Daarbij heeft hij zijn eigen betrokkenheid, in de zin van gemiste schoppen, omschreven en heeft hij ook aangegeven niet alles gezien te hebben. Evenwel verklaart hij ook bij het hof dat hij verdachte heeft zien springen en heeft zien landen richting het hoofd van aangever. De authenticiteit van deze consistente verklaring vindt voorts steun in het gegeven dat verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangegeven dat hij het moeilijk vond om erover te praten, omdat hij het ‘harstikke vervelend [vond] dat die jongen niet vrij is en dat hij tegen hem moet verklaren.’
Ook getuige [getuige1 ] heeft een verklaring afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof. Ook [getuige1 ] blijft consistent in zijn beschrijving van de handelingen die verricht zijn jegens aangever en de betrokkenheid van [getuige 2] en verdachte bij het tenlastegelegde. Bij de rechter-commissaris verduidelijkt hij zijn verklaring in die zin dat hij expliciet [verdachte] noemt als degene die heeft gesprongen. Dit is evenwel in de kern geen wijziging in of aanvulling van zijn verklaring, nu hij [getuige 2] en verdachte reeds bij de politie als betrokken bij de vechtpartij had aangewezen. Bij het hof bevestigt hij zijn eerdere verklaringen.
Getuigen [getuige 3] en [getuige 5] hebben een verklaring afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. [getuige 3] heeft bij de politie de handelingen beschreven die zijn verricht, maar heeft geen naam willen noemen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat enkel verdachte [verdachte] en getuige [getuige 2] bij de vechtpartij die hij eerder bij de politie heeft omschreven betrokken waren. [getuige 5] verklaart bij de politie dat hij verdachte [verdachte] heeft zien springen. Bij de rechter-commissaris verklaart hij minder gedetailleerd, maar blijft hij erbij dat verdachte [verdachte] en getuige [getuige 2] die avond bij de [adres1] waren en hij [verdachte] die avond met zekerheid heeft herkend.
Getuige [getuige 2] is in tegenstelling tot de voornoemde getuigen niet consistent geweest in zijn verklaringen. [getuige 2] heeft een verklaring afgelegd bij de politie en ter terechtzitting van het hof. Bij de politie heeft hij verklaard over gewelddadige handelingen en de rol van zijn vriend en hemzelf daarin. Hij heeft verklaard dat [verdachte] niet degene was die geschopt heeft. Ter terechtzitting van het hof van 23 maart 2021 blijft [getuige 2] in eerste instantie bij zijn verklaring dat verdachte niet degene was die in kroegje de [naam1] was en ook niet ‘de kopschopper’ is. Ter terechtzitting van het hof van 30 maart 2021 komt de getuige – terwijl hem bijstand door een advocaat wordt verleend – terug op zijn eerdere verklaring en verklaart hij dat verdachte wel degelijk in het kroegje de [naam1] was en ‘de kopschopper’ is. Dat is op zich opmerkelijk, maar in lijn met de eerder aangehaalde verklaringen omtrent de betrokkenheid van getuige [getuige 2] en verdachte [verdachte] bij de vechtpartij. De authenticiteit van de verklaring van [getuige 2] vindt steun in de totaalindruk die de twee verklaringen bij het hof hebben achtergelaten en de wijze waarop deze is afgelegd. Op vragen van de raadsman van verdachte antwoordt [getuige 2] dat hij pas op 30 maart 2021 anders heeft verklaard, omdat verdachte ‘een hartstikke goede jongen is’ en hij daarom eerst niet wilde verklaren over de betrokkenheid van [verdachte] bij het tenlastegelegde. Vervolgens wordt verdachte zichtbaar emotioneel in de rechtszaal en moet hij huilen. De wroeging die zichtbaar was tijdens de tweede verklaring en die, nadat [getuige 2] de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde bevestigde, zich uitte in emotie draagt bij aan de geloofwaardigheid van diens later afgelegde verklaring. Voor het hof was de worsteling van de getuige zichtbaar en is de wijze waarop de getuige in tweede instantie heeft verklaard navolgbaar.
Het hof komt tot het oordeel dat de door de getuigen afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn. Aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen draagt naar het oordeel van het hof nog bij dat geenszins uit de stukken van het dossier naar voren komt dat de getuigen beweegreden hadden om verdachte nadeel toe te brengen.
Het hof acht de verklaringen van de getuigen en de wijze waarop zij uiteindelijk tot een hun verklaringen komen authentiek en overtuigend. De worsteling van met name [getuige 2] en [getuige] om tot hun verklaringen te komen was zichtbaar ter terechtzitting in hoger beroep. Dat het een worsteling was, vindt steun in het gegeven dat ook [getuige] bij de politie niet direct de naam van verdachte wil noemen als degene die sprong, maar aan de andere kant evident is dat hij [getuige 2] en verdachte aanwijst als degenen die geweldshandelingen hebben verricht. [getuige 2] heeft zoals bovenomschreven eerst – wellicht uit loyaliteit richting verdachte – de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde ontkend en is vervolgens zichtbaar emotioneel daarop teruggekomen nu hem niets anders restte dan de naam van verdachte te noemen van de door hem als ‘kopschopper’ betitelde persoon die geweld toebracht.
Het hof neemt verder in aanmerking dat aannemelijk is dat (een deel van) de getuigen ten tijde van het tenlastegelegde wellicht onder invloed van alcohol waren, maar oordeelt dat dit de betrouwbaarheid van hun verklaringen niet in de weg staat. De manier waarop alle vijf de getuigen hebben verklaard omtrent de aanwezigheid van verdachte ter plaatse en de door verdachte en getuige [getuige 2] verrichtte handelingen is plausibel en navolgbaar. Ook is hun beschrijving van de handelingen controleerbaar en verifieerbaar door het uitkijken van de camerabeelden en komen hun verklaringen daarmee op grote lijnen overeen. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in de verklaringen van de getuigen naar voren komt, hebben de getuigen daar nadere uitleg over gegeven. De essentie van hun verklaringen blijft evenwel steeds gelijk. Het standpunt van de raadsman dat er licht tussen de verklaringen van getuigen [getuige1 ] , [getuige 2] en [getuige] lijkt te zitten, volgt het hof dan ook niet. Het is navolgbaar dat verklaringen over een tot 04:30 uur in de ochtend normaal verlopen stapavond enigszins op detailniveau kunnen afwijken door tijdsverloop, emoties en simpelweg de feilbaarheid van het menselijk geheugen waar het gaat om de registratie en reproductie van details.
Omtrent de verklaringen van de getuigen is voor het hof geen enkele twijfel ontstaan. De verklaringen van de getuigen acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal hun verklaringen als uitgangspunt nemen.
Zoals hierboven weergegeven, dient de juistheid van de kern van de tenlastelegging ook uit ander bewijsmateriaal dan alleen de - door het hof betrouwbaar geachte - verklaringen van de getuigen te volgen. Het hof vindt de steun voor die juistheid in de verklaring van aangever, de beschrijvingen van de camerabeelden door de politie en de ter zitting door de voorzitter besproken eigen waarneming van het hof met betrekking tot de in het dossier gevoegde camerabeelden van het incident.
Ten overvloede overweegt het hof dat is opgevallen dat een aantal getuigen niet meer precies weet of verdachte in de vooravond bij het indrinken bij de keet in [plaats2] is geweest. Zij hebben kennelijk op dat punt reserves, terwijl anderen hem daar wel plaatsen. Dat gegeven maakt niet dat de verklaringen over verdachte dat hij later, in de vroege ochtend aan de [adres1] was onbetrouwbaar zijn. Het gebrek aan herinneringen aan de aanloop van die avond, ruim voordat het incident plaatsvond, kan te maken hebben met het tijdsverloop of met een verwisseling van situaties. Naast dit gegeven gaat dit onderdeel van hun verklaringen bovendien niet over de beantwoording van vragen over de springende kwestie, namelijk de uitoefening van geweld aan de [adres1] door verdachte. Aan de vroege aanloop naar het incident en het al dan niet aanwezig zijn van verdachte bij het indrinken, kan door getuigen minder aandacht zijn geschonken of minder herinnering bestaan. Derhalve kan een discrepantie zijn ontstaan. Dat heeft geen invloed op de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen na toewijzing van de onderzoekswensen van de verdediging in hoger beroep, aanleiding geven om aan te nemen dat verdachte niet bij het incident aanwezig is geweest. Het hof overweegt dat die verklaringen zien op de periode van 1 augustus 2020 omstreeks 23:00 uur tot 2 augustus omstreeks 02:30 uur ’s ochtends. Het incident heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2020 omstreeks 04:30 uur. De getuigenverklaringen sluiten derhalve geenszins uit dat verdachte om half vijf aanwezig was op de [adres1] . Ze sluiten zelfs niet uit dat verdachte in die nacht ook elders in [plaats1] is geweest en ook tijdelijk aansluiting heeft gehad bij de andere getuigen in de [naam1] die zeggen dat hij daar is geweest. Het is mogelijk dat verdachte zich op een later moment bij de groep van de getuigen [getuige 2] , [getuige1 ] , [getuige] , [getuige 3] en [getuige 5] heeft gevoegd al dan niet in café de [naam1] of nog later op die avond. Het voorgaande brengt het hof niet tot twijfel dat verdachte omstreeks 04:30 uur op 2 augustus 2020 bij de [adres1] in [plaats1] is geweest en aldaar jegens aangever gewelddadig is geweest.
Het hof verwerpt het verweer.
Poging doodslag
Gelet op het voorgaande en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte degene is geweest die aan de [adres1] geweldshandelingen heeft verricht jegens aangever. Het is vervolgens de vraag welke geweldshandelingen aan verdachte kunnen worden toegeschreven en in welk strafbaar feit deze geweldshandelingen resulteren. Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van het slachtoffer en dat daarom geen sprake kan zijn van een poging doodslag. Het hof overweegt daarover het volgende.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden (dit gevolg op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op de camerabeelden heeft het hof onder meer het volgende waargenomen. Het gaat om een situatie aan de [adres1] te [plaats1] op 2 augustus 2020 omstreeks 4:30 uur in de morgen. Zichtbaar is dat er aan de waterkant een groepje jongens staat. Op een gegeven moment komt aangever [slachtoffer] , die daarvoor geduwd is, rennend uit de groep. Hij beweegt over het hekje heen naar de straat. Vervolgens krijgt hij klappen van getuige [getuige 2] . Verdachte komt erachteraan lopen. Tijdens de klappen loopt aangever weg. In die situatie komt hij ten val. Hij valt achterwaarts Zichtbaar is dat aangever met zijn lichaam achterwaarts op het wegdek terecht komt. Hij ligt achterwaarts schuin op de weg en probeert opkrabbelend in een schuine rollende beweging overeind te komen. Hij heeft op dat moment zijn benen omhoog en zijn armen gebogen. Verdachte komt op dat moment versneld naar aangever toe. Zichtbaar is dat het gaat om een rennende houding van verdachte. In deze rennende beweging komt verdachte omhoog met zijn gehele lichaam in een hoge sprong, trekt zijn beide knieën hoog op en beweegt schuin hoog over de op de grond liggende [slachtoffer] , die op datzelfde moment beweegt zoals eerder omschreven. Verdachte hangt met opgetrokken knieën boven [slachtoffer] , komt naar beneden door de zwaartekracht, strekt beide benen uit als hij naar beneden komt en komt terecht op een plek vlak bij het hoofd van aangever waarbij het hof het ervoor houdt dat hij het hoofd van aangever raakt/schampt. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat [slachtoffer] overeind komt en in een halve bocht in versnelde pas wegloopt van de plek waar hij zojuist is besprongen. [slachtoffer] loopt vervolgens door richting de brug. Op dat moment wordt hij het eerst van achteren benaderd door [getuige 2] , waarbij [slachtoffer] wordt neergehaald door een beweging van de voet van [getuige 2] . [slachtoffer] valt op de grond en draait in de vallende beweging volledig om zijn as. Hij komt neer op zijn rechter zijkant met zijn gezicht richting de zijkant van de brug. Verdachte gaat dan [getuige 2] voorbij, houdt stil rechts naast de rug van de liggende [slachtoffer] en haalt direct uit met zijn rechterbeen. Hij strekt daarbij zijn rechterbeen schuin naar achteren en haalt zijn been in een halve cirkel naar onderen en door naar voren en schopt [slachtoffer] die half gebogen boven de grond hangt op zijn rechter zijkant. Het zicht wordt voor het overgrote deel ontnomen door [getuige 2] , maar zichtbaar is toch dat [slachtoffer] wordt geraakt in de omgeving van zijn hoofd, schouders en bovenlichaam. Zichtbaar is dat wanneer de voet van verdachte bij het lichaam van [slachtoffer] is, [slachtoffer] omhoogkomt met zijn gehele lichaam, hij rechtsom om zijn as draait met zijn rug omhoog draait en dat hij achterwaarts valt op de linkerkant van zijn lichaam. Aan de hand van het abrupte omhoogkomen en draaien van het lichaam van [slachtoffer] ten tijde van de beweging van de voet van de schopper, is waarneembaar dat de schop van verdachte raak is en dat hij aangever [slachtoffer] aan zijn voorzijde moet hebben geraakt. [slachtoffer] valt draaiend om zijn as rugwaarts, komt daarna overeind en loopt weg en grijpt daarbij naar zijn gezicht.
De getuigen wiens verklaringen het hof als bewijs gebruikt, hebben een beschrijving gegeven van de gedragingen, voor zover zij die hebben waargenomen en die op hoofdpunten overeenkomt met het bovenstaande.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat verdachte met beide benen hoog omhoog is gesprongen en met zijn volle gewicht - terwijl hij zijn benen strekte - in de directe omgeving van het hoofd van aangever is gesprongen terwijl die zich in feite weerloos op de grond bevond op het moment dat hij omhoog probeerde te komen. Verdachte is vervolgens achter aangever aangegaan en toen laatstgenoemde gevloerd werd door [getuige 2] , heeft verdachte aangever met een zichtbaar krachtige omhaal opnieuw in de onmiddellijke omgeving van het hoofd van aangever geschopt en hem ook hard geraakt. Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder gelet op de intensiteit, kracht en herhaling van de schoppen richting en in de directe omgeving van een kwetsbaar onderdeel van het lichaam – specifiek het springen met het hoog opgetrokken knieën en vervolgens met kracht strekken van beide benen om te landen richting het hoofd van aangever – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat bij die hoge sprong sprake was van een slachtoffer dat schuin liggend probeerde op te krabbelen en zodoende in beweging was hetgeen de kans op het vol raken van het hoofd aanmerkelijk maakt. Het hof acht het met de rechtbank van belang dat verdachte een geoefend vechtsporter is en dat juist hij daarom met de gevaren van het trappen tegen het hoofd bekend is. Het hof is van oordeel dat verdachte in zijn handelen zoals hij jegens aangever heeft gedaan opzet (in voorwaardelijke zin) op diens dood heeft gehad.
Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 2 augustus 2020 te [plaats1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] toen die [slachtoffer] op de grond lag tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft geschopt en met twee benen tegen het hoofd is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich voor het overgrote deel vinden in de strafoplegging door de rechtbank en de motivering daarvan en neemt deze motivering met de nodige aanpassingen over.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van zinloos geweld tijdens het uitgaan in [plaats1] . Aanvankelijk hebben aangever en verdachte met hun gezamenlijke vrienden gemoedelijk staan praten. Zonder duidelijke aanleiding is de sfeer omgeslagen, waarbij aangever en zijn twee vrienden agressief zijn benaderd door verdachte en een mededader. Om volstrekt onduidelijke redenen is de situatie volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft zeer fors geweld gebruikt tegen aangever, waarbij de kans bestond op dodelijke afloop. Verdachte is eenmaal met kracht met beide benen boven tegen het hoofd van aangever gesprongen en heeft hem vervolgens met kracht tegen zijn hoofd geschopt. Dit alles terwijl aangever weerloos op de grond lag. Dat het niet erger is afgelopen is een gelukkig toeval geweest. Als geoefend vechtsporter wordt verdachte bovendien geacht bekend te zijn met zijn eigen krachten en het gevaar van trappen op het hoofd. Dat verdachte zich daardoor kennelijk niet heeft laten weerhouden rekent het hof verdachte aan.
Uitgaansgeweld in de publieke ruimte zorgt in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat het feit ook op aangever een grote impact heeft gehad blijkt uit de verklaring die hij ter zitting van de rechtbank heeft voorgelezen en die hij ter terechtzitting van het hof op heldere wijze heeft toegelicht. Niet alleen ervoer hij meer dan drie maanden na het feit nog dagelijks lichamelijke klachten, ook voelde hij zich onveilig op straat en ging hij groepjes met mensen uit de weg, bang om nog een keer het slachtoffer te worden van zinloos geweld. Ter terechtzitting van het hof blijkt dat deze gevoelens nog steeds bestaan en de impact onverminderd groot is. Het is verdachte die hiervoor verantwoordelijk wordt gesteld.
Het hof stelt vast dat tot een bewezenverklaring wordt gekomen ondanks de ontkenning van verdachte. In zoverre doet zich de situatie voor dat verdachte niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid, omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel (nog) niet bereikt. Voor clementie bestaat vooralsnog dan ook geen reden. Evenwel ziet het hof hierin geen aanleiding om verdachte zwaarder te straffen dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan, nu het hof van oordeel is dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt zoals hieronder zal worden weergegeven.
Voorts slaat het hof acht op het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier, in het bijzonder het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 12 november 2020, het rapport van 11 februari 2021 en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Het hof zal de jonge leeftijd van verdachte wel betrekken bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Het hof zal als stok achter de deur een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren. De lange duur van de proeftijd is gelegen in het belang van de bescherming van de maatschappij en de speciale preventie die van die duur uitgaat. Het hof heeft daarbij gelet op de plotselinge en heftige geweldsexplosie die van verdachte is uitgegaan, in het bijzonder de onverklaarbaarheid daarvan en zorgen omtrent de agressieregulatie van verdachte bij de reclassering alsook de geringe mate waarin accuraat is vast te stellen wat daadwerkelijk het risico op recidive is. Het hof acht daarom anders dan de rechtbank een langere proeftijd van drie jaren op de plaats.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.376,86. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.029,73. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Namens verdachte is de vordering - los van het verdwenen horloge - inhoudelijk niet bestreden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof neemt daarbij de overwegingen van de rechtbank over met de nodige aanpassingen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat het overhemd van de benadeelde partij beschadigd is geraakt ten gevolge van het onder 1. primair bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal worden toegewezen.
Van de schadepost ‘horloge’ kan naar het oordeel van het hof niet worden gesteld dat de schade rechtstreeks een gevolg is van het onder 1. primair bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering zal daarom door het hof niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof het volgende.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van door hem geleden immateriële schade vanwege lichamelijke en psychische klachten.
Het door de benadeelde partij gestelde lichamelijke letsel past bij het bewezenverklaarde geweld. Gelet daarop acht het hof voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij het gestelde lichamelijke letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde.
Wat betreft de gestelde psychische klachten is het hof van oordeel dat verdachte een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij en zijn gevoel van veiligheid. Gelet op de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting van de persoon bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof acht het gevorderde bedrag van € 5.000,00 billijk en zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijzen. Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van het bedrag.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve voor een bedrag van totaal € 5.029,73 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.029,73 (vijfduizend negenentwintig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 29,73 (negenentwintig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.029,73 (vijfduizend negenentwintig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 29,73 (negenentwintig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 augustus 2020.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 15 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Bijlage met bewijsmiddelen

In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2020208001, gesloten en getekend op 19 augustus 2020 door [brigadier] , brigadier van politie, behorende bij team Sneek.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 4 augustus 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [slachtoffer] , opgenomen op pagina’s 20 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
We gingen een avondje uit in [plaats1] . Dit was in de nacht van zaterdag 1 augustus 2020
op zondag 2 augustus 2020. Daarna liepen we richting de [adres2] / [adres1]
naar de plek waar de meeste taxi's staan. Daar zagen wij een grote groep jongeren staan. We
liepen vlak langs de groep en we raakten met hen aan de praat. Ineens zag ik dat er een
jongen op mij af kwam stormen (tussen de vier jongens die voor mij stonden). Ik zag dat die
jongen mij tegemoetkwam met één gebalde vuist. Ik zag en voelde meteen een vuistslag
tegen mijn linker kaak. Die tik kon ik een beetje tegenhouden. Ik dat er ook andere jongens
op mij af kwamen en ik draaide mij om en weerde mij af. Ik dacht dat ik ergens heen moest
sprinten waar meer mensen zijn en toen ik weg wilde sprinten werd ik getackeld op mijn
linker kuitbeen. Toen viel ik voorover. Daarna voelde ik dat er op mijn hoofd en lichaam
werd geslagen en geschopt. Ik deed mijn armen om mijn hoofd heen om mijn hoofd te
beschermen. En toen voelde ik ook dat er tegen mijn armen en hoofd geschopt. Steeds als ik
overeind wilde komen, werd ik weer naar beneden gedrukt. Daarna raakte ik bewusteloos.
Toen ik weer bij kwam voelde ik dat mijn rechteroog plakkerig was en dat ik bloedde. Ik heb
nog veel last van spierpijn in mijn nek, mijn borstkas, mijn armen. Ook heb ik nog pijn in
mijn beide armen. Ik voel me niet meer duizelig, maar ik nog wel hoofdpijn.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 augustus 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige1 ] , opgenomen op pagina’s 37 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
We waren op 2 augustus met zijn zessen bij de [adres1] . Er kwamen even later 3
personen bij ons. We hadden eerst gewoon een gesprek. De jongen, ik bedoel die jongen die
onderuit werd geschopt, begon opeens een rare vraag te stellen. De kleine van onze groep
was er wel klaar mee. Hij zei ook dat de jongen op moest houden. Ik zag dat hij de persoon
omduwde. Dat hij de vervelende man een trap gaf. Ik wilde [getuige 2] tegenhouden maar ik kon
er zo snel niet bij komen. Ik heb wel gezien dat de jongen werd geslagen en viel en dat er boven op hem werd gesprongen. Ik heb gezien dat [getuige 2] en [verdachte] achter de jongen aanrenden en hem onderuit schopten.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 3] , opgenomen op pagina’s 39 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Ik ben zaterdag 1 augustus, omstreeks 23:00 uur, samen met vrienden naar het centrum van
[plaats1] gegaan. Dit betrof [getuige 2] , [getuige] , [verdachte] en [getuige1 ] . Toen wij op zondag 2 augustus
2020, omstreeks 04:15 uur onder aan de brug bij de [adres1] zaten, kwamen diezelfde
drie jongens die eerder met de politie spraken onze kant opgelopen. Wij hadden eerst een
gewoon gesprek met deze jongens, ze zeiden dat ze hier op vakantie waren. Al naar enkele
minuten sloeg de sfeer om. Jongen 1 wilde weglopen. Ik zag dat één iemand uit onze groep
jongen 1 sloeg. Ik wil niet zeggen wie. Ik zag dat jongen 1 door deze klap op zijn hoofd
geraakt werd. Ik zag dat jongen 1 hierdoor achteroverviel. Ik zag dat Jongen I opstond en
probeerde weg te komen. Ik zag dat [getuige 2] achter hem aan liep en hem "vloerde". Dit deed hij
door jongen 1 tegen zijn voet aan te schoppen. Jongen 1 lag nu weer op de grond.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 5] , opgenomen op pagina’s 42 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Ik kwam die avond 2 augustus 2020 wat jongens in de stad tegen. We gingen toen naar dat bankje bij de gracht. Toen opeens werd er gevochten.
V: Jullie stonden daar eerst met z'n zessen. Wie waren dat allemaal?
A: [verdachte] en [getuige 2] zijn de enige twee die ik echt ken, die anderen ken ik verder niet en daar
weet ik de naam ook niet van.
V: Wie was degene die op die jongen sprong met twee benen?
A: Dat was volgens mij [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] zijn achternaam [verdachte] is.
V: Diezelfde persoon, dus vermoedelijk [verdachte] , schopte later nog een keer tegen het
hoofd van dat slachtoffer, terwijl hij daar op de grond lag op de brug. Wat kun je
daarover zeggen?
A: Ik had dat dus niet in het echt gezien. Ik had alleen gezien dat die jongen viel
en volgens mij heb ik toen weer op die jongen gelet die in het water lag. Op de
beelden zag ik die kopschop dus. Het leek wel of [verdachte] een bal wilde wegtrappen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 augustus 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige] , opgenomen op pagina’s 79 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Wij zaten op 2 augustus op het bankje in [plaats1] en toen kwamen er 3 jongens aan. Die
kenden wij niet. Toen waren we gewoon aan het praten en op dat moment werd ik gebeld en
liep ik erbij weg. Op een gegeven moment keek ik naast me en toen zag ik dat ze een beetje
vervelend aan het doen waren. Toen was het zomaar zo ver dat ze op de grond lagen en
compleet in elkaar geslagen werden.
V: Ik wil graag weten wie er allemaal bij waren. Wil je me de namen geven?
A: [getuige 2] , is degene die voorover struikelt met de Keetdopper trui aan. [verdachte] ,
waarvan ik de achternaam niet weet, is degene die heel hoog kan springen. Dat is dus
degene die op het hoofd sprong van die jongen die op de grond lag.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van verbalisant [brigadier] , opgenomen op pagina’s 64 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op zondag 2 augustus 2020 werd er een openlijke geweldpleging gepleegd op de
[adres1] te [plaats1] . Het bleek dat er een camera in de omgeving hing die het feit had
opgenomen. De beelden werden gevorderd en door mij uitgekeken. Op de beelden is het
volgende te zien:
Op de beelden is dan te zien dat slachtoffer [slachtoffer] weg wil lopen. Echter
verdachte 2 (het hof begrijpt: [getuige 2] ) gaat achter hem aan en slaat hem met zijn rechtervuist. De slag wordt een beetje afgeweerd en beiden vallen op de grond. Dan is te zien dat verdachte 1 (het hof begrijpt verdachte) een aanloop neemt en boven op [slachtoffer] springt. [slachtoffer] staat daarna weer op en probeert weg te rennen.
Verdachte 2 is echter ook weer opgestaan en rent achter [slachtoffer] aan en schopt(tackelt)
hem onderuit, waardoor [slachtoffer] weer valt en rollend op de brug terecht komt. Dat
verdachte 1 hierna een aanloop neemt en [slachtoffer] vol schopt bij zijn hoofd c.q. schouder
waardoor [slachtoffer] een meter achteruitrolt.
7. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 18 september 2020, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige1 ] :
U vraagt mij te vertellen wat er die avond is gebeurd nadat wij bij [naam3] zijn geweest en bij het water stonden. Er was gepraat en duwerij met drie jongens die niet uit Sneek kwamen, eentje lag in het water en er was een jongen met een witte blouse en een met een donkere blouse. De jongen met de donkere blouse liep weg, hij kroop over het muurtje. [getuige 2] ging er achteraan, heeft hem geslagen en die jongen viel op de grond. [verdachte] was er ook bij en die sprong er bovenop. Bij [getuige 2] en [verdachte] was het al gebeurd voordat ik het door had.
U vraagt mij waar wij het over hebben gehad met de 3 jongens. Geen bijzonder onderwerp. En vervolgens gingen ze [verdachte] uitdagen. Ik weet niet heel precies wat er gezegd is, maar het ging over zijn lengte. [verdachte] is niet heel erg groot. U vraagt mij naar de uiterlijke kenmerken van [verdachte] . Ik weet niet meer wat hij precies aan had. Hij is niet heel groot, gespierd, gewoon een blanke Nederlandse jongen en ik denk dat je zijn haarkleur blond noemt.
8. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 8 september 2020, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 5] :
R: Ik toon jou een foto die staat afgebeeld op pagina 18 (het hof begrijpt: een foto van verdachte) van het proces-verbaal. Daarop staat een persoon afgebeeld. Herken je de persoon op die foto als de [verdachte] waarover jij hebt verklaard?
G: Ja, ik herken die persoon als [verdachte] . Dat is [verdachte] van school.
RV1: Wat hebben jullie bij het water gedaan?
G: ik ging daar roken
Welke jongens stonden daar?
G: [verdachte] en [getuige 2] . De andere jongens ken ik niet bij naam.
RV1: Kun je [verdachte] omschrijven?
G: Hij is niet zo groot. Bruin haar volgens mij.
G: Ik herkende [verdachte] die avond wel.
9. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 8 september 2020, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 3] :
R: Ik toon je een foto op pagina 18 van het proces-verbaal. Op die foto staat een manspersoon afgebeeld. Herken je die manspersoon op die foto als de [verdachte] waar je nu net over hebt verklaard?
G: Ja, ik herken die persoon als de [verdachte] waarover ik zojuist heb verklaard.
R: Wie deed dat dan, dat tackelen?
G: Ik weet niet zeker of het tackelen was, maar ik zag dat [getuige 2] dat deed.
R: Je hebt ook gezien dat er geslagen werd. Dat heb je bij de politie verklaard. Klopt dat?
G: Toen ik op het bankje zat, zag ik drukkerij of dat er geslagen werd. Die jongen me dat zwarte bloesje deed ineens heel raar. Toen hebben [verdachte] en [getuige 2] gezegd dat die jongen moest ophouden. Daarna werd er gedrukt.
R: Wie van jouw groepje deed mee aan de drukkerij?
G: [getuige 2] en [verdachte] stonden erbij. Die andere twee stonden er ook bij, [getuige] en [getuige1 ] . Die deden niks.
R: Wat maakte dat je zoiets had dat je dacht dat je weg moest wezen, omdat de politie eraan kwam? Ik heb alleen gehoord dat je hebt gezien dat er wat drukkerij was en dat er een jongen op de grond kwam die mogelijk gestruikeld was.
G: Het was een vechtpartij.
R: wie waren betrokken uit jullie groepje?
G: [verdachte] en [getuige 2] .
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige1 ] :
De
getuige [getuige1 ]verklaart op vragen van de
voorzitter– zakelijk weergeven – als volgt:
We gingen naar [plaats1] . Het kan kloppen dat het café [naam1] heet. Ik was daar met [getuige 2] , [getuige] , [getuige 3] en [verdachte] . [verdachte] was in de [naam1] .
We waren in de [naam1] tot de tent dicht ging. Daarop gingen we weg en zijn we wat gaan eten bij [naam3] in [plaats1] . Wie er toen bij waren, weet ik niet. De groep was toen al een beetje uit elkaar. De ene was er eerder dan de andere.
Op een gegeven moment stonden we bij de [adres1] onderaan de brug. Er kwamen twee of drie jongens naar ons toe. Het was eerst leuk, maar op een gegeven moment was het vet irritant. De jongens waren dronken en toen sloeg de vlam in de pan. Ik heb gezien dat er geduwd werd op een gegeven moment. Het ging heel snel. Op een gegeven moment duwde iemand. Ik twijfel tussen of [getuige 2] of [verdachte] . [getuige 2] en [verdachte] waren onderaan de brug aan de [adres1] . Er gebeurde meer dan duwen. Op een gegeven moment toen was het weer rustiger. Een van de jongens die ons lastig viel, was in het water geraakt. Toen begon het weer. [getuige 2] sloeg hem op zijn gezicht. Hij viel op de grond. [verdachte] sprong er heen. [verdachte] sprong. Die jongen had de klap al gekregen van [getuige 2] en was volgens mij nog op de grond. [verdachte] sprong bij de jongen die op de grond lag.
U houdt voor dat ik bij de politie heb gezegd dat de jongen werd geslagen, viel en dat er boven op hem werd gesprongen. Dat klopt. Ik bedoel nu hetzelfde te zeggen als toen. Ik zei bij politie erbovenop. Ik weet niet waar [verdachte] bovenop sprong. Ik had het nu over hoe ik het zelf op straat heb gezien. [verdachte] sprong boven op de jongen, maar ik heb niet goed gezien waar hij terecht kwam. Het was bij schouderhoogte waar hij ongeveer terecht kwam.
U vraagt of erna nog wat gebeurt of niet. Ze gingen achter dezelfde jongen aan. Met ze bedoel ik [getuige 2] en [verdachte] . Zij gingen achter de jongen aan.
Ik weet zeker dat [verdachte] aanwezig was bij de brug onderaan de [adres1] . Ik weet ook zeker dat [verdachte] sprong. Dan lieg ik niet.
11. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige] :
De
getuige [getuige]verklaart op vragen van de
voorzitter– zakelijk weergeven – als volgt:
Het was een kroeg in [plaats1] . We gingen er met zijn vijven heen. We waren niet opgesplitst.
U vraagt mij wie ‘we’ zijn? Ik liep naast [getuige 3] en [getuige1 ] . [getuige 2] en [verdachte] waren er ook bij. We liepen richting de auto. Toen gingen we bij de [adres1] op een bankje zitten. Toen kwamen er volgens mij drie jongens. Toen begon de ellende. Er ging opeens een jongen over de prullenbak.
Er ging een jongen te water. Toen lag er een jongen op de grond. Ik ben er naartoe gelopen en umh… Ik vind het heel moeilijk… Toen kwam er iemand overzweven. Naar mijn weten was dat [verdachte] . Hij landde richting het hoofd van de jongen die op grond lag. Ik was er dichtbij. Bij mijn weten kwam [verdachte] overzweven. [verdachte] is [verdachte] . Toen probeerde de jongen weg te rennen.
U houdt voor dat ik net verklaard heb dat iemand over kwam zweven en dat ik dacht dat het [verdachte] was. Ik begrijp het verschil tussen iets denken en iets zeker weten. Ik weet zeker dat het [verdachte] was die over kwam zweven. Het klopt dat ik het zojuist moeilijk vond om erover te praten. U vraagt mij waarom dat zo is. Ik vind het harstikke vervelend dat die jongen niet vrij is en dat ik tegen hem moet verklaren. Ik gun het niemand om in de gevangenis te zitten. Ik vind het moeilijk om de waarheid te verklaren en om het juist te formuleren. Ik wil ook niet het verkeerde zeggen.
12. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 30 maart 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 2] :
De
getuige [getuige 2]verklaart op vragen van de
voorzitter– zakelijk weergegeven – als volgt:
U stelt mij de vraag of [verdachte] degene was waarmee wij, dat wil zeggen [getuige1 ] , [getuige] , [getuige 3] en ik, toen samen bij de brug bij de [adres1] waren alwaar het incident heeft plaatsgevonden. Ja, dat was [verdachte] .
U stelt mij de vraag of het [verdachte] was waarvan ik heb gezegd dat die hoog kan springen en landde richting het hoofd van het slachtoffer. Dat laatste heb ik niet gezien omdat ik toen viel, maar ik denk van wel.
U stelt mij de vraag of ik met [verdachte] achter het slachtoffer [slachtoffer] ben aangegaan. Ik denk het wel.
U stelt mij de vraag wie te zien is op de camerabeelden als zijnde degene die in beeld komt aanrennen en bij het hoofd van het slachtoffer schopt. Dat was [verdachte] .
U houdt voor dat ik op de vorige zitting ben begonnen over kopschoppen en de kopschopper als zijnde mijn vriend. Met mijn vriend de kopschopper bedoelde ik in mijn verklaring [verdachte] .
13. De eigen waarneming van het hof van de bij het dossier gevoegde camerabeelden zoals weergegeven door de voorzitter van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor zover van belang – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op de camerabeelden heeft het hof onder meer het volgende waargenomen. Het gaat om een situatie aan de [adres1] te [plaats1] op 2 augustus 2020 omstreeks 4:30 uur in de morgen. Zichtbaar is dat er aan de waterkant een groepje jongens staat. Op een gegeven moment komt aangever [slachtoffer] , die daarvoor geduwd is, rennend uit de groep. Hij beweegt over het hekje heen naar de straat. Vervolgens krijgt hij klappen van getuige [getuige 2] . De schopper komt erachteraan lopen. Tijdens de klappen loopt aangever weg. In die situatie komt hij ten val. Hij valt achterwaarts Zichtbaar is dat aangever met zijn lichaam achterwaarts op het wegdek terecht komt. Hij ligt achterwaarts schuin op de weg en probeert opkrabbelend in een schuine rollende beweging overeind te komen. Hij heeft op dat moment zijn benen omhoog en zijn armen gebogen. De schopper komt op dat moment versneld naar aangever toe. Zichtbaar is dat het gaat om een rennende houding van de schopper. In deze rennende beweging komt de schopper omhoog met zijn gehele lichaam in een hoge sprong, trekt zijn beide knieën hoog op en beweegt schuin hoog over de op de grond liggende [slachtoffer] , die op datzelfde moment beweegt zoals eerder omschreven. De schopper hangt met opgetrokken knieën boven [slachtoffer] , komt naar beneden door de zwaartekracht, strekt beide benen uit als hij naar beneden komt en komt terecht op een plek vlak bij het hoofd van aangever. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat [slachtoffer] overeind komt en in een halve bocht in versnelde pas wegloopt van de plek waar hij zojuist is besprongen. [slachtoffer] loopt vervolgens door richting de brug. Op dat moment wordt hij het eerst van achteren benaderd door [getuige 2] , waarbij [slachtoffer] wordt neergehaald door een beweging van de voet van [getuige 2] . [slachtoffer] valt op de grond en draait in de vallende beweging volledig om zijn as. Hij komt neer op zijn rechter zijkant met zijn gezicht richting de zijkant van de brug. De schopper gaat dan [getuige 2] voorbij, houdt stil rechts naast de rug van de liggende [slachtoffer] en haalt direct uit met zijn rechterbeen. Hij strekt daarbij zijn rechterbeen schuin naar achteren en haalt zijn been in een halve cirkel naar onderen en door naar voren en schopt [slachtoffer] die half gebogen boven de grond hangt op zijn rechter zijkant. Het zicht wordt voor het overgrote deel ontnomen door [getuige 2] , maar zichtbaar is toch dat [slachtoffer] wordt geraakt in de omgeving van zijn hoofd, schouders en bovenlichaam. Zichtbaar is dat wanneer de voet van de schopper bij het lichaam van [slachtoffer] is, [slachtoffer] omhoogkomt met zijn gehele lichaam, hij rechtsom om zijn as draait met zijn rug omhoog draait en dat hij achterwaarts valt op de linkerkant van zijn lichaam. Aan de hand van het abrupte omhoogkomen en draaien van het lichaam van [slachtoffer] ten tijde van de beweging van de voet van de schopper, is waarneembaar dat de schop van de schopper raak is en dat hij aangever [slachtoffer] aan zijn voorzijde moet hebben geraakt. [slachtoffer] valt draaiend om zijn as rugwaarts, komt daarna overeind en loopt weg en grijpt daarbij naar zijn gezicht.
14. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een door de verdediging ingebracht deskundigenbericht betreffende analyse van videobeelden d.d. 3 februari 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van A.D. Doup, Forensisch beelddeskundige werkzaam bij VideoForensics:
Op het moment dat het subject springt, ligt het slachtoffer reeds op de grond. Subject zet af met één been, landt met beide benen en loopt dan een paar passen. Het slachtoffer rolt door van zijn val terwijl subject springt.
Door oorzaak en gevolg met elkaar te verbinden het erop lijkt dat subject met grote waarschijnlijkheid het hoofd van het slachtoffer raakt. Het moment van raken en landen lijken na elkaar plaats te vinden, waardoor de indruk ontstaat dat subject niet landt op het hoofd, maar er net naast (mogelijk op één van de armen van het slachtoffer). Opgemerkt dient te worden dat het waarschijnlijk is dat subject vlak vóór zijn landing wel fysiek contact maakt met het hoofd van slachtoffer.
15. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een door de verdediging ingebracht deskundigenbericht betreffende analyse van videobeelden d.d. 9 februari 2021, voor zover inhoudende de verklaring van A.D. Doup, forensisch beelddeskundige werkzaam bij VideoForensics:
Het slachtoffer is net onderuit getrapt door de man in zwarte kleding, ligt op de grond en probeert weer op te staan. Ondertussen rent het subject om de man in het zwart heen en maakt een trappende beweging richting het slachtoffer. Het slachtoffer wordt geraakt en beweegt door de klap vallend naar achteren. De beide aanvallers lopen weg en het slachtoffer krabbelt op.
Duidelijk is te zien dat het slachtoffer door de trap een stevig eind achteruitschiet, wat de kracht waarmee het gebeurt duidelijk maakt.

Voetnoten

1.HR 19 december 1995, NJ 1996/249.