ECLI:NL:GHARL:2021:6844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
21-000211-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis kinderrechter en oplegging taakstraf voor drugsovertreding door minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld tot een leerstraf van 12 uren, subsidiair 6 dagen jeugddetentie, voor het telen en vervoeren van hasjiesj. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met toepassing van het jeugdstrafrecht. De zaak kwam aan het licht na een incident op 14 oktober 2019, waarbij de verdachte betrokken was bij het binnensmokkelen van drugs in een penitentiaire inrichting. Tijdens de zitting op 23 juni 2021 heeft de verdachte bekend en zijn raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf, maar het hof oordeelde dat dit niet recht deed aan de ernst van de feiten. Het hof heeft de verdachte als strafverzwarende omstandigheid aangerekend dat hij drugs in de penitentiaire inrichting heeft binnengesmokkeld, wat bijdraagt aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, en de verdachte is strafbaar verklaard onder de Opiumwet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000211-21
Uitspraak d.d.: 7 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 januari 2021 met parketnummer 16-246142-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte op 14 januari 2021 veroordeeld ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd, met toepassing van het jeugdstrafrecht, tot een taakstraf, zijnde een leerstraf van 12 uren, subsidiair 6 dagen jeugddetentie, bestaande uit het volgen van de training Tools4U Regulier.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2019 te [plaats] heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 16 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft het tenlastegelegde ter terechtzitting van het hof bekend te hebben gepleegd en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
Deze opgave luidt als volgt: [1]
Het proces-verbaal ter terechtzitting van het hof, d.d. 23 juni 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Een proces-verbaal van verhoor getuige met betrekking tot het binnenbrengen van drugs in de penitentiaire inrichting Lelystad, d.d. 14 oktober 2019, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van [naam] ;
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 14 oktober 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant1] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2019 te [plaats] heeft vervoerd en afgeleverd, een hoeveelheid van ongeveer 16 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, zijnde het volgen van de leerstraf Tools4U Regulier van 12 uren, subsidiair 6 dagen jeugddetentie.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toe te passen, gelet op het tijdsverloop van de zaak en het feit dat verdachte zijn lesje heeft geleerd. Volgens de raadsman heeft een leerstraf geen meerwaarde meer. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen als stok achter de deur.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 14 oktober 2019 schuldig gemaakt aan het binnensmokkelen van 16 gram hennep in de Penitentiaire Inrichting (hierna: P.I.) te [plaats] . Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten op de interne orde die het bezit en gebruik van drugs veroorzaken in de P.I. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit in de P.I. [plaats] . Het hof rekent het de verdachte aan dat hij op lichtzinnige wijze is overgegaan tot het vervoeren van de voornoemde drugs en het binnensmokkelen ervan. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
Het hof heeft gelet op de straffen die ter zake van overtredingen artikel 3 van de Opiumwet Jeugd plegen te worden opgelegd. Het hof acht vooral het feit dat verdachte de drugs de P.I. heeft binnengesmokkeld en aan een gedetineerde heeft afgeleverd een strafverzwarende omstandigheid.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige delicten.
Het hof acht toepassing van artikel 9a Sr dan wel een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman verzocht, onvoldoende rechtdoen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het voorgaande en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 7 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2019307310, gesloten en getekend op 15 oktober 2019 door [verbalisant2] , surveillant van de politie Eenheid Midden-Nederland.