In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De economische politierechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, een B.V. die betrokken was bij de schade aan een rijksmonument. De advocaat-generaal stelde dat deze beslissing onterecht was, omdat de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) niet als recht kan worden beschouwd in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Het hof oordeelde dat de LHS geen grond kan zijn voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het hof vernietigde het vonnis van de economische politierechter en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De zaak kwam aan het hof na een zitting op 23 juni 2021, waar de advocaat-generaal de vernietiging van het vonnis had gevorderd. De verdediging voerde aan dat de economische politierechter terecht had geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was, omdat de gedragingen van de verdachte als een bestuursrechtelijke aangelegenheid moesten worden beschouwd. Het hof verwierp dit standpunt en benadrukte dat het openbaar ministerie beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van vervolging. De verdediging stelde ook dat er sprake was van ne bis in idem, maar het hof oordeelde dat dit niet aan de orde was, aangezien er geen eerdere strafrechtelijke procedure was gevoerd over hetzelfde feit.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat de economische politierechter ten onrechte het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard en dat de zaak terug moest naar de rechtbank voor verdere behandeling. Het hof benadrukte dat de LHS niet als bindend recht kan worden aangemerkt en dat de beslissing tot vervolging niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde.