ECLI:NL:GHARL:2021:6838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
21-006621-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in economische zaak betreffende de Regeling preventie van besmettelijke dierziekten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1972 en werkzaam als veehandelaar, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 3500,- subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan € 2500,- subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De tenlastelegging betrof het handelen in strijd met de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen, specifiek het niet geheel lossen van dieren en het niet rechtstreeks afvoeren van kalveren naar een mesterij.

Tijdens de zitting op 23 juni 2021 heeft de verdachte zijn werkwijze toegelicht en verklaard dat hij niet altijd dieren in- of uitlaadt, maar ook komt kijken naar de geschiktheid van dieren voor verzamelcentra. De ambtenaren van de NVWA hadden waargenomen dat de verdachte vier veehouderijen had bezocht en dat hij op een bepaald tijdstip een erkend verzamelcentrum had bezocht. De ambtenaren concludeerden dat hij in strijd met de Regeling had gehandeld, maar de verdachte betwistte dit en onderbouwde zijn verklaring met vervoersdocumenten.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet door het dossier werd weerlegd en dat er onvoldoende bewijs was dat hij de tenlastegelegde feiten had begaan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006621-19
Uitspraak d.d.: 7 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2019 met parketnummer 84-112471-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot vrijspraak van verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De economische politierechter heeft verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde telkens veroordeeld tot een geldboete van € 3500,- subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan € 2500,- subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
verdachte op 16 augustus 2018, in de gemeente [gemeente] , al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 33, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's, immers heeft verdachte toen een vervoermiddel (trekker met oplegger) waarmee evenhoevigen (runderen) werden vervoerd na aankomst op de plaats van bestemming, te weten (de verzamelplaats) [naam1] B.V. te [plaats1] , niet geheel gelost;
2.
verdachte op 16 augustus 2018, in de gemeente [gemeente] , al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 45, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's, immers heeft verdachte toen 20, althans een of meer runderen, jonger dan 12 maanden, van een ingevolge artikel 21 van die Regeling erkend verzamelcentrum, te weten (de verzamelplaats) [naam1] B.V. te [plaats1] , niet rechtstreeks afgevoerd naar één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven en/of een in Nederland gelegen mesterij.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte is op 16 augustus 2018 enige tijd gevolgd door een ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In een naar aanleiding van zijn bevindingen opgemaakt proces-verbaal heeft de ambtenaar verklaard te hebben waargenomen dat verdachte in een truck met oplegger bestemd voor het vervoer van dieren tussen 15.55 en 16.45 uur vier veehouderijen heeft bezocht. Vervolgens is verdachte om 16.45 uur het terrein opgereden van [naam1] B.V. te [plaats1] , een erkend verzamelcentrum in de zin van artikel 21 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's (hierna: de Regeling). Verdachte heeft het bedrijf om 17.00 uur weer verlaten en daarna opnieuw acht veehouderijen bezocht. Omstreeks 19.05 uur is hij staandegehouden en bleken er in zijn veewagen 36 kalveren aanwezig. De ambtenaren raadpleegden het I&R-systeem en constateerden dat in totaal vijf kalveren die op die dag waren afgevoerd bij twee veehouders die verdachte vóór 16.45 uur had bezocht, ontbraken. De betreffende kalveren bleken die dag te zijn gelost bij [naam1] B.V. De ambtenaren namen aan dat dit tussen 16.45 en 17.00 uur was gebeurd. Zij concluderen dat verdachte zijn wagen op dat tijdstip deels, maar niet geheel, heeft gelost, wat in strijd is met artikel 33, eerste lid, van de Regeling. Verder concluderen zij dat verdachte de 20 kalveren die bij vertrek vanaf [naam1] B.V. nog in de oplegger aanwezig waren niet rechtstreeks heeft afgevoerd naar een mesterij, maar meerdere kalveren heeft bijgeladen, wat in strijd is met artikel 45, eerste lid, van de Regeling.
Verdachte heeft ter zitting de werkwijze toegelicht die hij hanteert bij zijn werkzaamheden als veehandelaar. Hij heeft uitgelegd dat hij tijdens bezoeken aan bedrijven niet altijd dieren in- of uitlaadt, maar geregeld alleen komt kijken om te beoordelen welk kalf geschikt is voor welk verzamelcentrum. Ook bij bezoeken aan een verzamelcentrum worden niet altijd dieren aan- of afgevoerd, maar komt verdachte soms enkel kijken welk resultaat het wegen en sorteren van eerder door hem afgeleverde dieren heeft gehad. De vijf kalveren die volgens de ambtenaren tussen 15.55 en 16.45 uur zouden zijn opgehaald, heeft verdachte al tijdens een eerdere rit die dag afgehaald en naar [naam1] B.V. gebracht. Om 16.45 uur heeft hij daar dus geen dieren gelost of geladen. Verdachte heeft een en ander onderbouwd aan de hand van de vervoersdocumenten die zijn aangemaakt op basis van het scannen van de merken van de dieren tijdens het in- en uitladen.
Het hof stelt vast dat de ambtenaren slechts hebben waargenomen dat verdachte het erf van de betreffende bedrijven is opgereden en niet of daar daadwerkelijk is geladen of gelost. De in het dossier opgenomen gegevens uit het I&R-systeem geven enkel uitsluitsel over de datum waarop dieren zijn afgevoerd, niet over het tijdstip. Daarom kan niet worden uitgesloten dat verdachte de vijf dieren op 16 augustus 2018 al tijdens een eerdere rit bij [naam1] B.V. heeft gelost. Verdachtes verklaring dat dit het geval was, wordt ondersteund door de vervoersdocumenten die hij aan de ambtenaren heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat hij die dag drie ritten heeft uitgevoerd. De levensnummers van de vijf kalveren in kwestie zijn opgenomen op de bestemmingsbonnen van de eerste c.q. de tweede rit van die dag (7.00 – 11.00 uur respectievelijk 11.20 – 14.30 uur) en niet op de bon van de derde rit, tijdens welke de controle plaatsvond.
Gelet op de verklaring van verdachte, die door de stukken in het dossier niet wordt weerlegd, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tussen 16.45 en 17.00 uur kalveren heeft gelost of geladen bij het verzamelcentrum. Verdachte wordt daarom van beide tenlastegelegde feiten vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 7 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.