Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 19 april 2018 met parketnummer16-994016-13 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
De beslissing waarvan beroep
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
In juni 2013 is door de verdediging van verdachte een verzoek ingediend bij het openbaar ministerie om de zaak tegen verdachte te seponeren. In de periode na dit verzoek liet het openbaar ministerie de verdediging weten dat er nog interne afstemming moest plaatsvinden over de afdoening van de zaak.
- In een door het openbaar ministerie geïnitieerd gesprek op 29 november 2013 werd door het openbaar ministerie meegedeeld dat zij intern ruimte hadden gekregen om de zaken van de accountants buitengerechtelijk, in de vorm van een transactie, af te doen. Er moet met de nodige voortvarendheid worden onderhandeld, want het openbaar ministerie wenst de zaak in de vorm van een ‘package deal’ met de betreffende accountants waaronder verdachte én [naam2] voor het einde van 2013 te hebben afgerond. In de periode van 29 november 2013 tot 13 december 2013 vinden vervolgens verschillende gesprekken plaats tussen het openbaar ministerie en de verdediging. Daarbij werd aangegeven dat het openbaar ministerie de zaak van [naam2] slechts wilde transigeren als ook de natuurlijke personen zouden instemmen met een individuele transactie.
- Aan het begin van de besprekingen en ook op 13, 19 en 20 december 2013 hebben de zaaksofficieren van justitie erop gewezen dat overeenstemming met hen niet betekent dat de transactie definitief ‘rond’ was. Steeds is als voorbehoud kenbaar gemaakt dat voor een definitieve totstandkoming van de schikking toestemming van de top van het openbaar ministerie een voorwaarde was.
- Op 18 december 2013 is aan de verdediging een vaststellingsovereenkomst en een definitieve versie van het persbericht toegestuurd. Het openbaar ministerie merkt hierbij op: “(…)
- Het openbaar ministerie heeft vervolgens in een e-mail van 20 december 2013 aan de verdediging het volgende kenbaar gemaakt: “
- Op 20 december 2013 is het overeengekomen transactiebedrag door verdachte overgemaakt op genoemde derdengeldrekening.
- Op 23 december 2013 heeft de verdediging per e-mail het bericht ontvangen dat er “binnen de lijn” geen toestemming was verkregen om de transactie aan verdachte voor te leggen. Het betaalde transactiebedrag is daarop door het openbaar ministerie teruggestort.
- De verdediging heeft op 23 december 2013, direct na het vernemen van het ‘afketsen’ van de schikking, aan een van de zaaksofficieren van justitie naar de reden daarvan gevraagd. De betreffende officier van justitie kon niet aangeven waarom de transactie met verdachte niet was goedgekeurd.
- Op 30 december 2013 heeft het openbaar ministerie een persbericht gepubliceerd met als titel: “
mr. H.J. Bolhaar, teneinde te achterhalen door wie en om welke reden uiteindelijk niet is ingestemd met het transactievoorstel aan de individuele accountants. Naar aanleiding van deze verzoeken is het openbaar ministerie in een aantal schriftelijke reacties nader ingegaan op de (algemene) redenen voor vervolging van de individuele accountants. Wat betreft de beslissing tot het niet doorgaan van de transactie en de specifieke redenen daarvoor, heeft het openbaar ministerie zich echter op het standpunt gesteld dat “de besluitvorming binnen het OM niet ter zake doet en dat een eventuele toelichting op een vervolgingsbeslissing ter zitting dient te worden gegeven” (brief van 12 december 2016 van de zaaksofficieren van justitie aan de rechter-commissaris in de rechtbank
Midden-Nederland, p. 4).
“
Hetopenbaarministerie heeft de casus aan de Minister gepresenteerd als voorgenomen hoge transactie. Dat de minister in casu niet heeft ingestemd met de voorgenomen hoge transactie is zijn bevoegdheid. De conclusie van de verdediging dat dit hetopenbaarministerie te verwijten is, wordt door mij niet gedeeld.”
Nadere overwegingen en beoordeling door het hof
waaromde schikking in een zo laat stadium niet is doorgegaan en
wiedaarvoor uiteindelijk verantwoordelijk was.
door wietoestemming aan de transactie jegens verdachte is onthouden als op de vraag
waaromdie toestemming werd onthouden verschillende, elkaar uitsluitende antwoorden heeft gegeven. Ook stelt het hof vast dat het openbaar ministerie heeft nagelaten duidelijkheid te scheppen over de vraag of en, zo ja, door wie na het afketsen van de transactie nog een weloverwogen nieuwe beslissing over de voortzetting van de vervolging is genomen waarbij het afketsen van de transactie als relevante omstandigheid is betrokken. Een en ander maakt, dat in de onderhavige zaak niet kan worden gesteld dat (en in ieder geval niet kan worden getoetst of) de vervolgingsbeslissing met voldoende zorgvuldigheid is genomen.